Hierbij wat representatieve
gedachten van mij of van een ander. Ze geven
mijn visie weer op een auteur of een thema.
- Ziel en geest. Of
zo iets bestaat is niet relevant. Alleen een
fundamentalistisch naturalisme begrijpt dit
niet.
- ""Denken", zoals
de kentheoretici dat begrijpen, vindt
eigenlijk nooit plaats: het is een absoluut
vrijblijvende samenstelling, verkregen door
één element uit het proces te selecteren en de
rest te elimineren - een kunstmatige
aanpassing ten einde iets te begrijpen.... "De
geest", iets dat denkt: soms zelfs
"de abslute en pure geest" - dit concept is
een geëvolueerd en secundair product van
foutieve introspectie die gelooft in "denken":
in de eerste plaats wordt een activiteit
voorgesteld die eigenlijk helemaal niet plaats
heeft, "denken", en ten tweede wordt een
subject-substraat voorgesteld waarin elk
denkproces zijn oorsprong zou hebben, en
verder nergens - dat wil zeggen, zowel
de activiteit als de actor zijn
fantastisch". Citaat: Friedrich
Nietzsche.
- Wat is mijn ziel?
Een betere vraag is: waar is mijn ziel? Mijn
ziel is waar mijn adem in is, wanneer ik
ademloos achter blijf. Mijn ziel is wat ik
nooit had, tot ik het verloor. Tragiek van de
filosofie: te vernietigen wat het wil
bevriezen.
- Wat wij geest noemen
zit niet in ons hoofd of in onze hersenen. Je
kunt beter zeggen dat de geest, of wij zelf
als persoon, alleen maar bestaan in de
wisselwerking tussen lijf, cultuur, zintuigen,
omgeving en anderen. Buiten interactie tussen
deze elementen, bestaan “wij” niet. De geest
is daarom een proces en niet een realiteit.
- Filosofie en de
marktplaats. De platoonse academie was
opgericht om een oase te zijn, een immuniteit
voor het gekrakeel van de agora. In deze oase
kon de ziel ademen, herinneren, zichzelf en
andere zielen genieten. De moderne
universiteit is een agora op de agora
geworden. Het was al een agora omdat er intern
een permanente dwang tot rechtvaardiging
tegenover anderen gold. Het is nu agora op de
agora geworden omdat wetenschappers nu
verheven zijn tot priesters, niet van een
verheven waarheid, maar als de technici die
ons moeten verzekeren van een veilig, lang en
bovenal verantwoordelijkheidsloos bestaan. Met
argusogen loopt het vulgus rond op het
academieplein en gilt, als aandeelhouders, om
nieuw divident. Het nieuwe opium voor het
volk: waar intentionaliteit, angst en moed
was, zal brein, zorginstelling en excuus zijn.
- Waarheid in gradaties.
Met het besef van de waarheid is de notie van
een absolute waarheid welhaast onvermijdelijk.
Vroeg of laat waagt een strenge geest zich aan
de these dat een abstrahering van de
abstractie nog warer dan waar is. Waarheid
wordt dan los gekoppeld van zijn sociale
functie. Uit haar kan dan weer een ander type
gemeenschap, die van de ingewijden en de
fundamentelen, ontstaan. Zij zullen zich
autoritair opstellen ten opzicht van de
onwetenden.
Daarnaast brengt de waarheid de
grondmogelijkheid van de teleurstelling met
zich mee. Zoals in de waarheid de gerichtheid
op criteria zit, een regel, wiens horizon
genaturaliseerd kan worden tot absolute
waarheid, kan de weerbarstigheid van de
werkelijkheid ten opzichte van de waarheid,
het nooit volledig voldoen aan de regel,
leiden tot het totale verlies aan geloof in de
waarheid. “Alles is subjectief”, is niet
onwaar, maar dodelijk voor de waarheid.
Hiermee dompelt men zich onder in het
voorportaal van de waarheid.
- Met de afschaffing
van de waarheid wordt ook het
onderscheid tussen binnen en buiten, tussen
immanentie en transcendentie, afgeschaft. Hier
is meer aan de hand dan alleen maar de
bevrijding van rationalistisch fundamentalisme
of het afwerpen van het juk van ongefundeerde
autoriteiten. Deze afschaffing is bovenal
uitdrukking van het primaat van een type mens
dat niet in staat is tot de ervaring van
transcendentie als zingevend. Dit type mens
zoekt alleen bevestiging, immanentie. Al het
mogelijk transcendente moet geneutraliseerd
worden. De tourist is de exemplarische
immanent. De tourist lijkt het externe op te
zoeken, maar accepteert alleen dienstbaarheid
aan zijn eigen behoeften, veiligheid en
verwachtingen. Zelfs waar tourisme avontuur
beoogt, projecteert het zichzelf in de nieuwe
omgeving, maakt er een pretpark van.
- Pragmatisme: een
differentie is onzinnig, niet relevant als er
geen duidelijk verschillend effect is. Iets is
daarmee zijn effect. Geloof is onzinnig als
het niet leidt tot opmerkelijk ander gedrag.
Een christen is alleen christen als in zijn
gedrag het volgen van Christus blijkt. Zo zijn
bedoelingen betekenisloos als hier geen
bijbehorend gedrag uit volgt. "Ik heb je pijn
gedaan, maar bedoelde het niet zo", kan alleen
volgehouden worden als de pijn zo veel
mogelijk wordt verzacht en de daad
gecorrigeerd. De geuite bedoeling is anders
alleen maar een excuus. Als de dader tijdens
de daad wist van het effect, is hij een
leugenaar. Je kunt niet iets bedoelen wat je
willens en wetens niet hebt gedaan en
bijgevolg: je kunt niet iets niet bedoeld
hebben wat je willens en wetens wel hebt
gedaan. Psychologisch is hier één en ander
tegen in te brengen maar in een wereld van
gelijkwaardige, verantwoordelijke en
aansprakelijke burgers moet aan het adagium
"een man een man, een woord een woord", worden
vastgehouden. Hiermee worden individuen
namelijk opgevoed tot het volgen van regels
die hen in een identiteit van zelfbeschikking
brengen. Vrijheid ontstaat door je te
verplichten aan het woord. Vrijheid bestaat
dus niet in de oorzaak maar in het effect.
- Zijn en waarheid.
Toen waarheid niet langer het gebeuren was
waarin iets zich toont, de onverborgenheid,
maar de identificatie werd met datgene wat is,
werd het zijn gelijkgesteld met de
voorstelling. De centrale gedachte van
Heidegger: zijn is niet dat wat is, maar de
ruimte waarin, onder andere, iets zich voor
iets anders toont. Na Heidegger is ook dit
terug getrokken in het voorstellingsschema.
Het "onder andere" is doorgestreept.
Interessant is wat er naast deze ruimte nog
over het zijn gezegd kan worden. Bij Heidegger
vinden we hier het idee van de ontologische
differentie: het Dasein is het zijn wat zich
tot het zijn, dat van hem zelf en dat van
andere zijnden, verhoudt. Het Dasein gaat het
om het zijn en dat is niet alleen de juiste
voorstelling van dat wat is. Dit zijn is ook
het zijn van dasein zelf: de betrekkingen
waarin het staat, de tijd die we als Dasein
hebben, het eindig zijn en het in temporele
verbanden staan. Maar ook de identiteit, dat
als wat we zijn in verhoudingen met andere
zijnden, de mens, de naam, de rol en het
zelfbeeld. Een laatste die hierin moet worden
genoemd is het ontische: het niet benoemde,
niet als voorstelling zich in mij geldende
zijn. De bron waaruit ik denk, voel en handel.
Deze doet zich voor in de basale affectie, de
kriebel, de honger, de lichte spanning in mijn
nek, de lucht die door mijn neusvleugels
waait. Nu er een grote kloof is met de
gesanctioneerde voorstellingen die als het
ware en enige Zijn gelden, is er een cultuur
ontstaan waar het ontische ondenkbaar en
onbeheersbaar wordt. De gevolgen voor zowel
het ontologische als het ontische kunnen
rampzalig zijn. Beide worden immune werelden
waar individuen zich in verliezen, onmachtig
zich te vormen tot het dubbelwezen dat we
zijn. Dionysos en apollo.
|