PETER SLOTERDIJK
Biografie en
bibliografie:
·
1947: geboren in Karlsruhe
·
1968-74: Studium der Philosophie, Germanistik und Geschichte in
München
·
1975: Promotion in Hamburg mit einer Studie zur Philosophie und Geschichte
moderner autobiographischer Literatur
·
seit 1980: freier Schriftsteller,
Veröffentlichung zahlreicher Arbeiten zu Fragen der Zeitdiagnostik, Kultur- und
Religionsphilosophie, Kunsttheorie und Psychologie
·
seit 1992: Professor für Philosophie und Medientheorie an der
Hochschule für Gestaltung Karlsruhe
·
seit 1993: Leitung des Instituts für Kulturphilosophie an der
Akademie der bildenden Künste in Wien
·
seit 2001: Rektor der HfG
·
seit Januar 2002: Leiter
der Sendung "Im Glashaus - Das Philosophische Quartett", mit Rüdiger
Safranski, im ZDF
·
1993: Ernst-Robert-Curtius-Preis für Essayistik
2000: Friedrich Merker-Preis für Essayistik
·
2001: Christian-Kellerer-Preis für die Zukunft philosophischer
Gedanken
Gastdocent: Bard College,
New York, Collège International de Philosophie, Paris en Eidgenössischen Technischen Hochschule,
Zürich.
Publicaties:
·
Kritik der zynischen Vernunft, 2 Bände, 1983
·
Der Zauberbaum. Die Entstehung der Psychoanalyse im Jahr 1785,
1985
·
Der Denker auf der Bühne. Nietzsches Materialismus, 1986
Kopernikanische Mobilmachung und ptolemäische Abrüstung, 1987
·
Zur Welt kommen - zur Sprache kommen, Frankfurter
Vorlesungen 1988
·
Eurotaoismus. Zur Kritik der politischen Kinetik, 1989
·
Vor der Jahrtausendwende. Berichte zur Lage der Zukunft, Hrsg., 2
Bände, 1990
·
Weltrevolution der Seele. Ein Lese- und Arbeitsbuch zur Gnosis von
der Spätantike bis zur Gegenwart, Hrsg. zusammen mit Thomas H. Macho, 2 Bände,
1991
·
Weltfremdheit, 1993
·
Im selben Boot. Versuch über die Hyperpolitik, 1993
·
Falls Europa erwacht, 1994
·
Philosophie Jetzt!, Reihe in 20 Bänden, Gesamtherausgeber, 1995-97
·
Selbstversuch. Peter Sloterdijk im Gespräch mit Carlos
Oliviera, 1996
·
Der starke Grund zusammen zu sein. Erinnerungen an die
Erfindung des Volkes, 1998
·
Sphären I - Blasen, 1998
·
Sphären II - Globen, 1999
·
Regeln für den Menschenpark. Ein Antwortschreiben zu
Heideggers Brief über den Humanismus, 1999
·
Die Verachtung der Massen. Versuch über Kulturkämpfe in der
modernen Gesellschaft, 2000
·
Über die Verbesserung der guten Nachricht. Nietzsches fünftes
Evangelium. Rede zum 100. Todestag von Friedrich Nietzsche, 2000
·
Die Sonne und der Tod. Dialogische Untersuchungen mit H.-J.
Heinrichs, 2001
·
Tau von den Bermudas. Über einige Regime der Einbildungskraft, 2001
·
Nicht gerettet. Versuche nach Heidegger, 2001
·
Luftbeben. An den Quellen
des Terrors, 2002
·
Sphären III – Schaumen, 2004
Denkconstitutie van
Sloterdijk
Om een denker te begrijpen moet men zijn denkconstitutie zien
te achterhalen. Een denkconstitutie bestaat uit het filosofische krachtenveld
waarin een denker heeft geleefd en waar vanuit hij probeert te denken en de
inspiratoren van de filosoof.
De volgende
filosofisch-historische achtergronden zijn van nut om het krachtenveld te
begrijpen waar vanuit Sloterdijk denkt:
In dit
filosofisch krachtenveld moeten de inspiratoren van Sloterdijk worden
gesitueerd:
Nietzsches stijl is opvallend en legendarisch. Zijn
gedachten zijn in vaak korte, vlammende, op het oog niet samenhangende wijze
opgeschreven maar kenmerken zich door een grote dichterlijke en expressieve
kwaliteit.
De burgerlijke moraal en opvoeding, de systeemfilosofie van
zijn tijd, de opkomst van de industrialisatie en de romantiek vormden de
filosofische omgeving van Nietzsche. Uit zijn studie de letterkunde haalde
Nietzsche een referentie om zijn tijd te denken: de klassieken en met name de
Griekse filosofie. Met de hamer filosoferend, een filosofisch systeem
vermijdend, loopt Nietzsche door de wereld der ideeën en gedachten heen,
porrend en stekend op zoek naar “gezondheid”: een denken wat weer in staat is
zonder de “ware wereld” te leven.
Thema’s: Dionysos vs Apollo; Genealogie van de moraal; de
Übermensch.
Uitgangspunt van deze manier van filosoferen was dat de
filosofie niet slechts beschouwend of theoretisch mocht bestaan maar zo nauw
mogelijk betrokken moest zijn bij ontwikkelingen in de maatschappij en deze
positief moest verrijken. De Frankfurter Schule kunnen we dan ook zien als de
wieg van de Sociale Filosofie, nu vaak een aparte vakgroep binnen filosofie
faculteiten.
Thema’s uit de Schule zijn: kapitalisme en democratie,
macht, ideologiekritiek, maatschappijkritiek, massacommunicatie. Kopstukken:
Adorno, Horkheimer, Habermas.
Hoe moeten we het schema bewustzijn en bewustzijnsinhoud
denken zonder het bewustzijn zelf te verliezen en hoe de werkelijkheid
oorspronkelijk verschijnt (aanwezig is) te verliezen in ons begrip? Heidegger
grijpt daartoe terug op de Grieken: bij hen betekent waarheid niet “de
overeenkomst tussen theorie en waarneming” maar “onverborgenheid”. Waarheid is
een gebeuren van aanwezig worden. Heidegger wil het denken op een schema
baseren wat vooraf gaat aan het subject-object schema: hij heeft hiervoor de
ontologie nodig (zijnsdenken). De mens moet gesitueerd worden in een verhouding
met het zijn.
Zijn is de trom waar Heidegger op slaat: het staat voor het
“verschijnen van het verschijnen”, het is het meest gebruikte, meest voor de
hand liggende maar meest fundamentele en meest onbegrepen woord. Zijn is niet
eeuwig en begrijpelijk, zijn staat voor de eindigheid die de mens fundamenteel
is, zij openbaart zich in het niet-zijn waar het zijn ons ontvalt, zijn staat
voor tijdelijkheid en aanwezigheid en niet voor “hoe de wereld in elkaar
steekt”. Heidegger denkt met het zijn (ontologie) het “wezen” van de mens als
er-zijn: de mens is de open plek waar het zijn zich openbaart maar ook
verduisterd kan worden. De mens is door de open plek die hij is en de
geroepenheid tot het zijn “gerelateerd” aan alle zijn, er-zijn is een mee-zijn.
Later krijgt het zijn een steeds religieuzer karakter en
wordt de mens steeds nietiger, horiger en onmachtiger tegenover het zijn. De
mens moet het zijn laten gebeuren en zich laten overnemen door het zijn:
gelatenheid is de enige vorm waarin de mens de huidige tijd van het
zijnsvergeten kan doorstaan, hopend dat het zijn zelf zich weer kenbaar maakt.
Naast deze zijn er nog meer helden te noemen: Foucault
bijvoorbeeld. Maar deze zijn wezenlijk te begrijpen als mengvormen van de
bovengenoemde invloeden.
De denker Sloterdijk
Sloterdijk moet gezien worden als iemand die de wijze lessen
van bovenstaanden heeft meegenomen: van Nietzsche de vruchtbaarheid van een
prikkend, prikkelend en flitsend denken wat door elk systeem of denkbouwwerk te
vermijden fris en vruchtbaar blijft en open blijft staan voor mogelijke andere
betekenissen. Van de kritische theorie de noodzaak om het denken niet los te
zien van maatschappelijke ontwikkelingen waar de filosoof zelf ook slachtoffer
en acteur in is en waar tegenover de denker ook een verantwoordelijkheid heeft
en van Heidegger de overtuiging dat zin en betekenis alleen te vinden zijn
vanuit een diepgaande reflectie op oorspronkelijk gegeven en ontstane
betekenissen die in een voor-rationeel niveau gevonden moeten worden.
We zien bij Sloterdijk steeds nieuwe begrippen waar vanuit
de zelfde thematiek wordt aangevat: met het idee van humanisme als door schrift
en lezen temmen van de mensheid; het idee van tatoeages als lijfelijke
inschriften van bepalende ervaringen; het idee van het richten van de geest en
de cultuur op het veroveren van de planeet (planetair mobiel maken) vanuit een
decentrering door de Copernicaanse revolutie; van het begrip ruimte en sfeer
als de kiem van menselijk er-zijn; van de baarmoeder als oerwereld.
Steeds weer gaat het Sloterdijk er om sporen van
oorspronkelijk menselijk zijn dichter bij te brengen, in het besef dat een
begrip of systeem te kort schiet om dit uit te drukken, maar dat een filosofie
iets kan betekenen door steeds, vanuit alle richtingen en perspectieven dit
zelfde thema te beschrijven.
Sloterdijk maakt zich zorgen om de menselijke ervaring en de
betekenissen die het beheersen. Deze betekenissen worden steeds meer afgeleid,
onbewuster, kunstmatiger, zijnsvergetener. De denker moet deze invloeden
ontmaskeren, in de hoop dat daarmee oorspronkelijke perspectieven en
ervaringskracht opnieuw actief worden. Heidegger is voor Sloterdijk te religieus
en mystiek, Sloterdijk wil een materiëlere fundering van de zijnsvergetenheid
en komt met een aantal begrippen die ons op het spoor brengen van de kiem van
de mens. Zo zijn daar de al eerder genoemde tatoeages, maar het zijn vooral de
Sferen die het denken van Sloterdijk steeds meer gaan beheersen.
Het sferen-project
Met de sferen trilogie schrijft Sloterdijk en complete,
filosofische geschiedenis van de mens. Niet gericht op het vertellen van een verhaal,
gebaseerd op historische feiten maar het verhaal van de menswording, vanuit een
heideggeriaans aandoend schema. Dit schema is niet het ontologische schema van
het Zijn en het er-zijn en het in de wereld zijn, maar het is meer materieel, “biografischer”en antropologischer gedacht:
het gaat om de voorwaarde van het ervaren van een wereld. Deze blauwdruk van
een bewustzijn wat in de wereld is (trouwens een tautologie) noemt Sloterdijk
“sfeer”. Een sfeer is een bezielde ruimte: basis van ruimte is afstand
en nabijheid en relaties met dingen in de ruimte die de ruimte ophouden,
opspannen. Het bewustzijn is altijd een opgaan (extase) in een ding in zijn
ruimte (wereld of sfeer). Voor zover we niet opgaan in de ruimte ervaren we het
verlies aan relaties en sfeer (“angst”) en verkeren we in een negatieve sfeer.
Sloterdijk schrijft de geschiedenis van de sfeer.
Elk leven is een geschiedenis van sferen waarin we beginnen
met een oer-sfeer (de baarmoeder). In deze sfeer moeten we al ervarend en
bewust zijn, hoewel niet talig. De geboorte is het oer-trauma en als we niet
goed worden begeleid en welkom geheten eindigen we in een bijna onoverkomelijke
psychose (is een niet goed ingevoerd zijn in de wereld). Dat culturen van
oudsher een besef hebben gehad van de noodzaak goed begeleid te worden en ook
van het gevoel door de natuur begeleid te zijn, blijkt uit hoe omgegaan wordt
met de nageboorte. De nageboorte is de oerbegeleider: het is onze beschermengel
die onze eerste sfeer heeft gecreëerd en die met ons mee geboren wordt. In veel
culturen wordt de oerbegeleider met respect begraven of gemummificeerd om met
de sterveling zelf aan het eind van zijn leven te worden begraven, als
begeleider tijdens de volgende geboorte. Wij gooien de oerbegeleider weg of
maken er medicijnen van.
Vanaf de geboorte vinden er inscripties in ons lichaam
plaats (tatoeages) die als referentie en basis dienen voor zingeving. Leven we
zoals nu in een tijd waarin betekenissen steeds pluriformer, geproduceerd en
functioneel zijn aan een zinloze ontwikkeling en systeem, dan worden de
behoeftes aan tatoeages ook weer groter en zullen subculturen ontstaan die
lijfelijk tot tatoeëren overgaan. Tatoeëren is het op magische manier weer
serieus willen zijn.
Vanuit de gedachte van de sfeer herschrijft Sloterdijk de
geschiedenis waarin culturen, uitingsvormen, rituelen en maatschappelijke
ontwikkelingen worden beschreven als gebaseerd op sferen, ontwrichting van
sfeer of variaties van sferen.
Tot sfeer behoort de omhulling: het gevoel met de sfeer in
een ruimte te zijn waarbuiten nog iets anders is. Een mensenleven kan
beschreven worden als het doorlopen en doorbreken van steeds nieuwe
omhullingen, een samenleving of cultuur als een collectieve omhulling bepaald
door identiteiten, plaatsen, gebeurtenissen, taal en media. Sfeer wordt ook
doelbewust gecreëerd: als disciplinering of als stichting van een nieuwe
gemeenschap. Hierbij wordt altijd een appèl gedaan op behoren tot de bedoelde
sfeer en zal gewezen worden op oorspronkelijkheid van de beoogde sfeer.
De menselijke samenleving is te zien als een verzameling
sferen, bijeengehouden door onderling contact van hun celwanden, die een zekere
immuniteit tegen de andere sferen waarorgen maar ook een wisselwerking. Daarmee
is het beeld van de samenleving als schuim
gegeven.
De huidige tijd (naar: regels voor het mensenpark)
De westerse wereld kenmerkt zich door expansie en
expliciteren. Dit is een, wellicht onbedoeld, effect van de Griekse cultuur
geweest die is geadopteerd door de Romeinen. Vanaf dat moment van adoptie leven
we in een schriftcultuur of humanistische cultuur: boeken gelden als het
verbindende van cultuur en gelden als autoriteit, waarmee impliciet meesluipt
het idee van een te stichten menselijke gemeenschap die de grenzen van tijd
(over generaties heen) en ruimte (alle mogelijke mensen of misschien zelfs
niet-mensen in alle mogelijke uithoeken) overschrijdt.
Humanisme is daarmee in feite het doorbreken van omhullingen
en sferen (planetaire mobielmachung) en daarmee uiteindelijk het geboren worden
in een niet-sfeer (waarin er geen omhulling meer is, geen buiten). Hiermee is
geen universeel binnen gesticht, maar eerder een buiten. Met het ontstaan van
media en techniek wordt dit proces nog verder versneld. Tegenwoordig zijn de
connecties (vroeger: relaties) zo talrijk, oppervlakkig (lees: niet begeleid)
snel en planetair dat er een nieuwe tendens is ontstaan: die van de ontremming.
Het bestiale en het beschaafde (het temmen) hebben in alle
culturen in een zeker evenwicht bestaan. De Romeinen kenden de fascinatie met
het bestiale en gebruikten dat juist als een temmingsstrategie. Blijkbaar trekt
de referentie aan lijfelijkheid in combinatie met pijn en geweld als ervaring
van het oorspronkelijke, zeker waar deze wordt weggedrukt of door de officiële
(humanistische) cultuur wordt bestreden.
Het humanisme is voorbij: er zijn geen teksten meer die
worden gelezen en die functioneren als autoriteit en verbindend element door
ruimte en tijd heen: als remming en richting. In handen van massamedia in combinatie
met de vrije markt vindt er in onze dagen echter een ongebreidelde ontremming
plaats: intieme sferen moeten binnenste buiten worden gekeerd, mensen dwingen
zich in steeds obscener in beeld gebrachte situaties van lijfelijkheid en de
gewenning is zo groot dat opwinding in steeds groteskere vormen gevonden moet
worden. Informatie wordt in zulke hoeveelheden hapklare brokken over ons heen
gestort dat zij niet meer de naam informatie verdiend maar eerder
opwindingsproducten genoemd moeten worden. Gevolg is een steeds minder
gereguleerde en te reguleren verzameling mensen (het mensenpark). Met temmen
komt telen, zoals mensen dat altijd hebben gedaan met huisdieren, maar het
telen van mensen (hoewel onbewust altijd al wel gedaan) is op dit moment een
bewuste mogelijkheid. Als het telen niet wordt gereguleerd zal de bestialiteit
zijn invloed er op kunnen krijgen.
De toekomst
De enige uitweg een teruggaan naar de leefwereld of de
sfeer. Heideggers gelaten wachten tot het Zijn zich weer meldt is niet eens zo
ver weg van Sloterdijks denken, hoewel Sloterdijk wat mondainer zal zijn in
zijn bewoording.
1. Volgens Sloterdijk moeten we terug naar directe
waarneming. Kunst is hiertoe een middel. Hoewel kunst meestal juist de
versnelling van de ontremming heeft bespoedigd en vele avant-gardistische
stroming juist getuigen van een esthetiseren van nieuwe, ontremmende of
abstracte normen en waarden, herbergt zij ook de mogelijkheid om de blik weer
terug te richten. Kunst “opent een wereld” en kan ook de wereld van sfeer weer
openen. Zij moet daartoe haar eerste prioriteit bij het zien en niet het
scheppen leggen.
2. Het mensenpark heeft geen omgeving meer, maar heeft toch
een penibele basis: haar principe is ontwerpen en niet invoegen, zij heeft zich
geponeerd en vormt om, maar slaat geen acht op eeuwige structuren en principes.
De roes van de planetaire wisselwerking en geïnformeerdheid zal op zijn
grondvesten moeten sidderen door ecologische en economische rampen om de
noodzakelijkheid ervan als illusie te ontmaskeren. Dit zal waarschijnlijk ook
gebeuren, niet alleen omdat een steeds meer wederzijds afhankelijk vlechtwerk
van elementen, effecten van elke ramp overal zal laten voelen, en omdat er een
maximalisatiedrang in de economische krachten zit, maar ook omdat de opwindingsmedia
elke ramp zullen opblazen tot mensheidsvernietigende proporties.
Shock en opwindingsmechanismen zullen uiteindelijk een einde
vinden omdat het tuten van de oren door de laatste explosie, de nieuwe explosie
niet meer als explosie zal laten ervaren. In de kunst is shockerend
avant-gardisme al lang onderdeel van de kunstgeschiedenis en heeft er een
normalisatie plaatsgevonden van de esthetische regels. Wat overblijft is echter
een verzamelend en herschikkend tentoonstellen, waarin oorspronkelijkheid en
betekenissen toevallig zijn of weg blijven.
Misschien dat oorspronkelijkheid niet gevonden moet worden
in het humanistische temmingsinstrument van de schrift, misschien dat zij zich
zal aandienen als er weer vanuit de huidige, postmoderne, situatie, wordt
ervaren. Dat er echter planetaire politiek gemaakt moet worden is duidelijk,
het gevaar daarvan is dat het daarmee uitstelt wat moet komen en in stand houdt
wat moet verdwijnen.
3. Opvoeding: de mens die nu als paar ter wereld komt en
snel wordt gescheiden van zijn oerbegeleider om als verminkt paar (het
individu) het leven door te strompelen moet weer in zijn oorspronkelijke staat
worden hersteld. Het bezielen en begeleiden van de geboorteling in zijn vele
geboortes (van zaadcel en eicel naar vrucht, van foetus naar geboren baby, van
kleuter naar kind etc) moet met begrip van het paar en sfeerkarakter van de
mens gebeuren.
4. Het armoededenken moet worden afgeschaft.
Over-gewetensvol links denken maar ook allerlei andere levenspessimistische denkwijzen
benadrukken het gebrek, de armoede en het leiden van het individu, de mens en
gehele volkeren. Hiermee wordt de sfeer buiten zichzelf gerukt in een
kunstmatig engagement. De menselijke samenleving (het schuim) kenmerkt zich nu
juist door rijkdom: waar mensen zijn wordt een immuniteit tegenover de
buitenwereld (de savanne, de winter, andere volkeren) geïnstalleerd waarbinnen
het eigenlijk onwaarschijnlijk goed toeven is en de overvloed, het genieten,
het plezier en verstrooiing mogelijk wordt. Dit is een wezenskenmerk van het
schuim en mag ook eindelijk benadrukt worden. Mens zijn is eigenlijk verwend
zijn.
5. De filosoof moet niet meedoen met het ontwerpen van
ideologieën en maatschappelijke strategieën: dit kunnen anderen ook en
waarschijnlijk beter. De filosoof is waarschijnlijk, met de dichters, de enige
hoeder van de oorspronkelijkheid, voorzover hij haar be-denkt, en moet
signaleren waar deze in gevaar komt. Valt de filosoof in de noodzaak tot
wereldverandering en trekt hij de, begrijpelijke, consequenties om tot handelen
over te gaan, dan geeft hij de compromisloze denkhouding op en is hij geen
filosoof meer.
Sloterdijk noemt zichzelf filosofisch schrijver, niets meer
en niets minder: hij denkt het belangrijkste en daar vanuit beschrijft hij en
signaleert. Filosofen die daarbuiten morele of politieke barricades zijn
beklommen blijken in de praktijk te vaak tot de opwindingsproductie van de
huidige media en politiek over te gaan, zoals blijkt uit de ontvangst van
Sloterdijks Regels voor het mensenpark.