PETER SLOTERDIJK

 

 

Biografie en bibliografie:

·         1947: geboren in Karlsruhe

·         1968-74: Studium der Philosophie, Germanistik und Geschichte in München

·         1975: Promotion in Hamburg mit einer Studie zur Philosophie und Geschichte moderner autobiographischer Literatur

·         seit 1980: freier Schriftsteller,
Veröffentlichung zahlreicher Arbeiten zu Fragen der Zeitdiagnostik, Kultur- und Religionsphilosophie, Kunsttheorie und Psychologie

·         seit 1992: Professor für Philosophie und Medientheorie an der Hochschule für Gestaltung Karlsruhe

·         seit 1993: Leitung des Instituts für Kulturphilosophie an der Akademie der bildenden Künste in Wien

·         seit 2001: Rektor der HfG

·         seit Januar 2002: Leiter der Sendung "Im Glashaus - Das Philosophische Quartett", mit Rüdiger Safranski, im ZDF

·         1993: Ernst-Robert-Curtius-Preis für Essayistik
2000: Friedrich Merker-Preis für Essayistik

·         2001: Christian-Kellerer-Preis für die Zukunft philosophischer Gedanken

Gastdocent: Bard College, New York, Collège International de Philosophie, Paris  en Eidgenössischen Technischen Hochschule, Zürich.

Publicaties:

·         Kritik der zynischen Vernunft, 2 Bände, 1983

·         Der Zauberbaum. Die Entstehung der Psychoanalyse im Jahr 1785, 1985

·         Der Denker auf der Bühne. Nietzsches Materialismus, 1986
Kopernikanische Mobilmachung und ptolemäische Abrüstung, 1987

·         Zur Welt kommen - zur Sprache kommen, Frankfurter Vorlesungen 1988

·         Eurotaoismus. Zur Kritik der politischen Kinetik, 1989

·         Vor der Jahrtausendwende. Berichte zur Lage der Zukunft, Hrsg., 2 Bände, 1990

·         Weltrevolution der Seele. Ein Lese- und Arbeitsbuch zur Gnosis von der Spätantike bis zur Gegenwart, Hrsg. zusammen mit Thomas H. Macho, 2 Bände, 1991

·         Weltfremdheit, 1993

·         Im selben Boot. Versuch über die Hyperpolitik, 1993

·         Falls Europa erwacht, 1994

·         Philosophie Jetzt!, Reihe in 20 Bänden, Gesamtherausgeber, 1995-97

·         Selbstversuch. Peter Sloterdijk im Gespräch mit Carlos Oliviera, 1996

·         Der starke Grund zusammen zu sein. Erinnerungen an die Erfindung des Volkes, 1998

·         Sphären I - Blasen, 1998

·         Sphären II - Globen, 1999

·         Regeln für den Menschenpark. Ein Antwortschreiben zu Heideggers Brief über den Humanismus, 1999

·         Die Verachtung der Massen. Versuch über Kulturkämpfe in der modernen Gesellschaft, 2000

·         Über die Verbesserung der guten Nachricht. Nietzsches fünftes Evangelium. Rede zum 100. Todestag von Friedrich Nietzsche, 2000

·         Die Sonne und der Tod. Dialogische Untersuchungen mit H.-J. Heinrichs, 2001

·         Tau von den Bermudas. Über einige Regime der Einbildungskraft, 2001

·         Nicht gerettet. Versuche nach Heidegger, 2001

·         Luftbeben. An den Quellen des Terrors, 2002

·         Sphären III – Schaumen, 2004

 

Denkconstitutie van Sloterdijk

 

Om een denker te begrijpen moet men zijn denkconstitutie zien te achterhalen. Een denkconstitutie bestaat uit het filosofische krachtenveld waarin een denker heeft geleefd en waar vanuit hij probeert te denken en de inspiratoren van de filosoof.

 

De volgende filosofisch-historische achtergronden zijn van nut om het krachtenveld te begrijpen waar vanuit Sloterdijk denkt:

 

  1. Marx, Freud en Nietzsche: kampioenen van de filosofische achterdocht: de burgerlijke en maatschappelijke orde, de geest en de moraal bleken vaak niet wat zij in zelfgedroomde idealen waren maar moesten eerder worden gedacht als manifestaties, producten van iets lagers: de onderbouw, de driften en de wil tot macht. Vooral Freud en Nietzsche zijn inspiratoren geweest van Sloterdijk. Motief was hier dus een reductie tot het lagere.
  2. Fenomenologie: deze stroming had een zuiver kentheoretische bron: de stichter Husserl was begonnen als wiskundige en stelde de radicale vraag naar de fundering naar kennis en begrip: als wiskunde de sleutel tot het succes voor de wetenschap was, hoe was dat dan gefundeerd? Aansluitend: was er met wiskunde een essentiële kern van de werkelijkheid ontdekt of was zij slechts een rigide ontwerpen? Hoe is het reduceren van wetenschappen tot elkaar (bijvoorbeeld psychologie to biologie) te begrijpen, is dit vooruitgang van inzicht of gaat er dan ook iets aan begrip van de betreffende zaak verloren? Husserls reflecties leverden het inzicht op dat het menselijk denken gerelateerd moest worden aan “intuïtie”. Ook wiskunde is uiteindelijk gebaseerd op een “zien”. Husserl vervolgde deze gedachte met de notie van het fenomeen: hoe iets als zichzelf verschijnt. Het bewustzijn is louter een activiteit (intentionaliteit), een gericht zijn op betekenissen, die in feite worden gecreëerd door het bewustzijn. Zin en betekenis zijn gebaseerd op referenties aan oorspronkelijke betekenissen die in een samenhangend geheel de leefwereld worden genoemd. Motief voor de fenomenologie is daarmee antireductionisme.

 

In dit filosofisch krachtenveld moeten de inspiratoren van Sloterdijk worden gesitueerd:

 

  1. Friedrich Nietzsche. Nietzsche leefde van 1844 tot 1900 en was een zoon van een dominee. Al vroeg bleek zijn hoge begaafdheid op het gebied van wetenschap en literatuur en hij studeerde heel vroeg af in de letterkunde en werd al voor zijn promoveren vastgelegd als hoogleraar. Zijn academische carrière ging ten onder met zijn gezondheid. Nietzsche leed aan zware hoofdpijnen en werd al snel het lezen afgeraden. In zijn zwerftochten door vooral Italië, op zoek naar verlichting van zijn lichamelijke noden, vielen hem zijn belangrijkste gedachten in. De laatste jaren van zijn leven sleet Nietzsche in een geestelijke nacht: na een volledige instorting werd hij tot zijn dood nog verzorgd door zijn zuster, Elisabeth, die een nog donkerder schaduw over zijn werk en erfenis wierp door gedeelten van zijn werk te vervalsen en gebruiksklaar te maken voor de “gelaarsde slechte lezers uit de jaren dertig”.

Nietzsches stijl is opvallend en legendarisch. Zijn gedachten zijn in vaak korte, vlammende, op het oog niet samenhangende wijze opgeschreven maar kenmerken zich door een grote dichterlijke en expressieve kwaliteit.

De burgerlijke moraal en opvoeding, de systeemfilosofie van zijn tijd, de opkomst van de industrialisatie en de romantiek vormden de filosofische omgeving van Nietzsche. Uit zijn studie de letterkunde haalde Nietzsche een referentie om zijn tijd te denken: de klassieken en met name de Griekse filosofie. Met de hamer filosoferend, een filosofisch systeem vermijdend, loopt Nietzsche door de wereld der ideeën en gedachten heen, porrend en stekend op zoek naar “gezondheid”: een denken wat weer in staat is zonder de “ware wereld” te leven.

Thema’s: Dionysos vs Apollo; Genealogie van de moraal; de Übermensch.

  1. Kritische theorie. Na de “val” van de metafysica en de twijfels of de marxistische wereldrevolutie samen zou vallen met de hemel op aarde (we hebben het dan over de realiteit van de Russische revolutie), zag een aantal, voornamelijk Duitse filosofen, de noodzaak om een progressieve, kritische filosofie te redden door haar op andere dan systeemfilosofische en utopische leest te schoeien. De kritische theorie was geboren, ook wel Frankfurter Schule genoemd, naar het academisch hoofdkwartier van enkele van haar kopstukken.

Uitgangspunt van deze manier van filosoferen was dat de filosofie niet slechts beschouwend of theoretisch mocht bestaan maar zo nauw mogelijk betrokken moest zijn bij ontwikkelingen in de maatschappij en deze positief moest verrijken. De Frankfurter Schule kunnen we dan ook zien als de wieg van de Sociale Filosofie, nu vaak een aparte vakgroep binnen filosofie faculteiten.

Thema’s uit de Schule zijn: kapitalisme en democratie, macht, ideologiekritiek, maatschappijkritiek, massacommunicatie. Kopstukken: Adorno, Horkheimer, Habermas.

  1. Heidegger. Heidegger is de belangrijkste leerling geweest van Husserl, de oer-fenomenoloog. Heidegger pakt het thema van de fenomenen en de leefwereld op en geeft er een zware historische lading aan: we zijn de oorspronkelijke betekenissen en leefwereld vergeten! Het verlichtingsdenken (in feite begon de ellende al met Plato) laat ons achter met een zuiver objectiverend denkvermogen: de mens kan de wereld en de dingen alleen nog maar denken in rationele, aanschouwelijke structuren. Dit, versterkt door de techniek (die ook niet zonder de verlichting te denken is), maakt dat wij gevangen zijn in een diepe “Zijnsvergetenheid”: we kunnen de wereld niet anders meer zien dan in instrumenteel-rationeel aanschouwelijke structuren (waar wij zelf in afwezig zijn) en we hebben de wereld zelf herschapen volgens dit schema.

Hoe moeten we het schema bewustzijn en bewustzijnsinhoud denken zonder het bewustzijn zelf te verliezen en hoe de werkelijkheid oorspronkelijk verschijnt (aanwezig is) te verliezen in ons begrip? Heidegger grijpt daartoe terug op de Grieken: bij hen betekent waarheid niet “de overeenkomst tussen theorie en waarneming” maar “onverborgenheid”. Waarheid is een gebeuren van aanwezig worden. Heidegger wil het denken op een schema baseren wat vooraf gaat aan het subject-object schema: hij heeft hiervoor de ontologie nodig (zijnsdenken). De mens moet gesitueerd worden in een verhouding met het zijn.

Zijn is de trom waar Heidegger op slaat: het staat voor het “verschijnen van het verschijnen”, het is het meest gebruikte, meest voor de hand liggende maar meest fundamentele en meest onbegrepen woord. Zijn is niet eeuwig en begrijpelijk, zijn staat voor de eindigheid die de mens fundamenteel is, zij openbaart zich in het niet-zijn waar het zijn ons ontvalt, zijn staat voor tijdelijkheid en aanwezigheid en niet voor “hoe de wereld in elkaar steekt”. Heidegger denkt met het zijn (ontologie) het “wezen” van de mens als er-zijn: de mens is de open plek waar het zijn zich openbaart maar ook verduisterd kan worden. De mens is door de open plek die hij is en de geroepenheid tot het zijn “gerelateerd” aan alle zijn, er-zijn is een mee-zijn.

Later krijgt het zijn een steeds religieuzer karakter en wordt de mens steeds nietiger, horiger en onmachtiger tegenover het zijn. De mens moet het zijn laten gebeuren en zich laten overnemen door het zijn: gelatenheid is de enige vorm waarin de mens de huidige tijd van het zijnsvergeten kan doorstaan, hopend dat het zijn zelf zich weer kenbaar maakt.

 

Naast deze zijn er nog meer helden te noemen: Foucault bijvoorbeeld. Maar deze zijn wezenlijk te begrijpen als mengvormen van de bovengenoemde invloeden.

 

 

De denker Sloterdijk

 

Sloterdijk moet gezien worden als iemand die de wijze lessen van bovenstaanden heeft meegenomen: van Nietzsche de vruchtbaarheid van een prikkend, prikkelend en flitsend denken wat door elk systeem of denkbouwwerk te vermijden fris en vruchtbaar blijft en open blijft staan voor mogelijke andere betekenissen. Van de kritische theorie de noodzaak om het denken niet los te zien van maatschappelijke ontwikkelingen waar de filosoof zelf ook slachtoffer en acteur in is en waar tegenover de denker ook een verantwoordelijkheid heeft en van Heidegger de overtuiging dat zin en betekenis alleen te vinden zijn vanuit een diepgaande reflectie op oorspronkelijk gegeven en ontstane betekenissen die in een voor-rationeel niveau gevonden moeten worden.

 

We zien bij Sloterdijk steeds nieuwe begrippen waar vanuit de zelfde thematiek wordt aangevat: met het idee van humanisme als door schrift en lezen temmen van de mensheid; het idee van tatoeages als lijfelijke inschriften van bepalende ervaringen; het idee van het richten van de geest en de cultuur op het veroveren van de planeet (planetair mobiel maken) vanuit een decentrering door de Copernicaanse revolutie; van het begrip ruimte en sfeer als de kiem van menselijk er-zijn; van de baarmoeder als oerwereld.

Steeds weer gaat het Sloterdijk er om sporen van oorspronkelijk menselijk zijn dichter bij te brengen, in het besef dat een begrip of systeem te kort schiet om dit uit te drukken, maar dat een filosofie iets kan betekenen door steeds, vanuit alle richtingen en perspectieven dit zelfde thema te beschrijven.

Sloterdijk maakt zich zorgen om de menselijke ervaring en de betekenissen die het beheersen. Deze betekenissen worden steeds meer afgeleid, onbewuster, kunstmatiger, zijnsvergetener. De denker moet deze invloeden ontmaskeren, in de hoop dat daarmee oorspronkelijke perspectieven en ervaringskracht opnieuw actief worden. Heidegger is voor Sloterdijk te religieus en mystiek, Sloterdijk wil een materiëlere fundering van de zijnsvergetenheid en komt met een aantal begrippen die ons op het spoor brengen van de kiem van de mens. Zo zijn daar de al eerder genoemde tatoeages, maar het zijn vooral de Sferen die het denken van Sloterdijk steeds meer gaan beheersen.

 

 

Het sferen-project

 

Met de sferen trilogie schrijft Sloterdijk en complete, filosofische geschiedenis van de mens. Niet gericht op het vertellen van een verhaal, gebaseerd op historische feiten maar het verhaal van de menswording, vanuit een heideggeriaans aandoend schema. Dit schema is niet het ontologische schema van het Zijn en het er-zijn en het in de wereld zijn, maar het is meer materieel,  “biografischer”en antropologischer gedacht: het gaat om de voorwaarde van het ervaren van een wereld. Deze blauwdruk van een bewustzijn wat in de wereld is (trouwens een tautologie) noemt Sloterdijk “sfeer”. Een sfeer is een bezielde ruimte: basis van ruimte is afstand en nabijheid en relaties met dingen in de ruimte die de ruimte ophouden, opspannen. Het bewustzijn is altijd een opgaan (extase) in een ding in zijn ruimte (wereld of sfeer). Voor zover we niet opgaan in de ruimte ervaren we het verlies aan relaties en sfeer (“angst”) en verkeren we in een negatieve sfeer.

Sloterdijk schrijft de geschiedenis van de sfeer.

Elk leven is een geschiedenis van sferen waarin we beginnen met een oer-sfeer (de baarmoeder). In deze sfeer moeten we al ervarend en bewust zijn, hoewel niet talig. De geboorte is het oer-trauma en als we niet goed worden begeleid en welkom geheten eindigen we in een bijna onoverkomelijke psychose (is een niet goed ingevoerd zijn in de wereld). Dat culturen van oudsher een besef hebben gehad van de noodzaak goed begeleid te worden en ook van het gevoel door de natuur begeleid te zijn, blijkt uit hoe omgegaan wordt met de nageboorte. De nageboorte is de oerbegeleider: het is onze beschermengel die onze eerste sfeer heeft gecreëerd en die met ons mee geboren wordt. In veel culturen wordt de oerbegeleider met respect begraven of gemummificeerd om met de sterveling zelf aan het eind van zijn leven te worden begraven, als begeleider tijdens de volgende geboorte. Wij gooien de oerbegeleider weg of maken er medicijnen van.

Vanaf de geboorte vinden er inscripties in ons lichaam plaats (tatoeages) die als referentie en basis dienen voor zingeving. Leven we zoals nu in een tijd waarin betekenissen steeds pluriformer, geproduceerd en functioneel zijn aan een zinloze ontwikkeling en systeem, dan worden de behoeftes aan tatoeages ook weer groter en zullen subculturen ontstaan die lijfelijk tot tatoeëren overgaan. Tatoeëren is het op magische manier weer serieus willen zijn.

Vanuit de gedachte van de sfeer herschrijft Sloterdijk de geschiedenis waarin culturen, uitingsvormen, rituelen en maatschappelijke ontwikkelingen worden beschreven als gebaseerd op sferen, ontwrichting van sfeer of variaties van sferen.

Tot sfeer behoort de omhulling: het gevoel met de sfeer in een ruimte te zijn waarbuiten nog iets anders is. Een mensenleven kan beschreven worden als het doorlopen en doorbreken van steeds nieuwe omhullingen, een samenleving of cultuur als een collectieve omhulling bepaald door identiteiten, plaatsen, gebeurtenissen, taal en media. Sfeer wordt ook doelbewust gecreëerd: als disciplinering of als stichting van een nieuwe gemeenschap. Hierbij wordt altijd een appèl gedaan op behoren tot de bedoelde sfeer en zal gewezen worden op oorspronkelijkheid van de beoogde sfeer.

De menselijke samenleving is te zien als een verzameling sferen, bijeengehouden door onderling contact van hun celwanden, die een zekere immuniteit tegen de andere sferen waarorgen maar ook een wisselwerking. Daarmee is het beeld van de samenleving als schuim gegeven.

 

 

 

De huidige tijd (naar: regels voor het mensenpark)

 

De westerse wereld kenmerkt zich door expansie en expliciteren. Dit is een, wellicht onbedoeld, effect van de Griekse cultuur geweest die is geadopteerd door de Romeinen. Vanaf dat moment van adoptie leven we in een schriftcultuur of humanistische cultuur: boeken gelden als het verbindende van cultuur en gelden als autoriteit, waarmee impliciet meesluipt het idee van een te stichten menselijke gemeenschap die de grenzen van tijd (over generaties heen) en ruimte (alle mogelijke mensen of misschien zelfs niet-mensen in alle mogelijke uithoeken) overschrijdt.

Humanisme is daarmee in feite het doorbreken van omhullingen en sferen (planetaire mobielmachung) en daarmee uiteindelijk het geboren worden in een niet-sfeer (waarin er geen omhulling meer is, geen buiten). Hiermee is geen universeel binnen gesticht, maar eerder een buiten. Met het ontstaan van media en techniek wordt dit proces nog verder versneld. Tegenwoordig zijn de connecties (vroeger: relaties) zo talrijk, oppervlakkig (lees: niet begeleid) snel en planetair dat er een nieuwe tendens is ontstaan: die van de ontremming.

Het bestiale en het beschaafde (het temmen) hebben in alle culturen in een zeker evenwicht bestaan. De Romeinen kenden de fascinatie met het bestiale en gebruikten dat juist als een temmingsstrategie. Blijkbaar trekt de referentie aan lijfelijkheid in combinatie met pijn en geweld als ervaring van het oorspronkelijke, zeker waar deze wordt weggedrukt of door de officiële (humanistische) cultuur wordt bestreden.

Het humanisme is voorbij: er zijn geen teksten meer die worden gelezen en die functioneren als autoriteit en verbindend element door ruimte en tijd heen: als remming en richting. In handen van massamedia in combinatie met de vrije markt vindt er in onze dagen echter een ongebreidelde ontremming plaats: intieme sferen moeten binnenste buiten worden gekeerd, mensen dwingen zich in steeds obscener in beeld gebrachte situaties van lijfelijkheid en de gewenning is zo groot dat opwinding in steeds groteskere vormen gevonden moet worden. Informatie wordt in zulke hoeveelheden hapklare brokken over ons heen gestort dat zij niet meer de naam informatie verdiend maar eerder opwindingsproducten genoemd moeten worden. Gevolg is een steeds minder gereguleerde en te reguleren verzameling mensen (het mensenpark). Met temmen komt telen, zoals mensen dat altijd hebben gedaan met huisdieren, maar het telen van mensen (hoewel onbewust altijd al wel gedaan) is op dit moment een bewuste mogelijkheid. Als het telen niet wordt gereguleerd zal de bestialiteit zijn invloed er op kunnen krijgen.

 

 

De toekomst

 

De enige uitweg een teruggaan naar de leefwereld of de sfeer. Heideggers gelaten wachten tot het Zijn zich weer meldt is niet eens zo ver weg van Sloterdijks denken, hoewel Sloterdijk wat mondainer zal zijn in zijn bewoording.

1. Volgens Sloterdijk moeten we terug naar directe waarneming. Kunst is hiertoe een middel. Hoewel kunst meestal juist de versnelling van de ontremming heeft bespoedigd en vele avant-gardistische stroming juist getuigen van een esthetiseren van nieuwe, ontremmende of abstracte normen en waarden, herbergt zij ook de mogelijkheid om de blik weer terug te richten. Kunst “opent een wereld” en kan ook de wereld van sfeer weer openen. Zij moet daartoe haar eerste prioriteit bij het zien en niet het scheppen leggen.

2. Het mensenpark heeft geen omgeving meer, maar heeft toch een penibele basis: haar principe is ontwerpen en niet invoegen, zij heeft zich geponeerd en vormt om, maar slaat geen acht op eeuwige structuren en principes. De roes van de planetaire wisselwerking en geïnformeerdheid zal op zijn grondvesten moeten sidderen door ecologische en economische rampen om de noodzakelijkheid ervan als illusie te ontmaskeren. Dit zal waarschijnlijk ook gebeuren, niet alleen omdat een steeds meer wederzijds afhankelijk vlechtwerk van elementen, effecten van elke ramp overal zal laten voelen, en omdat er een maximalisatiedrang in de economische krachten zit, maar ook omdat de opwindingsmedia elke ramp zullen opblazen tot mensheidsvernietigende proporties.

Shock en opwindingsmechanismen zullen uiteindelijk een einde vinden omdat het tuten van de oren door de laatste explosie, de nieuwe explosie niet meer als explosie zal laten ervaren. In de kunst is shockerend avant-gardisme al lang onderdeel van de kunstgeschiedenis en heeft er een normalisatie plaatsgevonden van de esthetische regels. Wat overblijft is echter een verzamelend en herschikkend tentoonstellen, waarin oorspronkelijkheid en betekenissen toevallig zijn of weg blijven.

Misschien dat oorspronkelijkheid niet gevonden moet worden in het humanistische temmingsinstrument van de schrift, misschien dat zij zich zal aandienen als er weer vanuit de huidige, postmoderne, situatie, wordt ervaren. Dat er echter planetaire politiek gemaakt moet worden is duidelijk, het gevaar daarvan is dat het daarmee uitstelt wat moet komen en in stand houdt wat moet verdwijnen.

3. Opvoeding: de mens die nu als paar ter wereld komt en snel wordt gescheiden van zijn oerbegeleider om als verminkt paar (het individu) het leven door te strompelen moet weer in zijn oorspronkelijke staat worden hersteld. Het bezielen en begeleiden van de geboorteling in zijn vele geboortes (van zaadcel en eicel naar vrucht, van foetus naar geboren baby, van kleuter naar kind etc) moet met begrip van het paar en sfeerkarakter van de mens gebeuren.

4. Het armoededenken moet worden afgeschaft. Over-gewetensvol links denken maar ook allerlei andere levenspessimistische denkwijzen benadrukken het gebrek, de armoede en het leiden van het individu, de mens en gehele volkeren. Hiermee wordt de sfeer buiten zichzelf gerukt in een kunstmatig engagement. De menselijke samenleving (het schuim) kenmerkt zich nu juist door rijkdom: waar mensen zijn wordt een immuniteit tegenover de buitenwereld (de savanne, de winter, andere volkeren) geïnstalleerd waarbinnen het eigenlijk onwaarschijnlijk goed toeven is en de overvloed, het genieten, het plezier en verstrooiing mogelijk wordt. Dit is een wezenskenmerk van het schuim en mag ook eindelijk benadrukt worden. Mens zijn is eigenlijk verwend zijn.

5. De filosoof moet niet meedoen met het ontwerpen van ideologieën en maatschappelijke strategieën: dit kunnen anderen ook en waarschijnlijk beter. De filosoof is waarschijnlijk, met de dichters, de enige hoeder van de oorspronkelijkheid, voorzover hij haar be-denkt, en moet signaleren waar deze in gevaar komt. Valt de filosoof in de noodzaak tot wereldverandering en trekt hij de, begrijpelijke, consequenties om tot handelen over te gaan, dan geeft hij de compromisloze denkhouding op en is hij geen filosoof meer.

Sloterdijk noemt zichzelf filosofisch schrijver, niets meer en niets minder: hij denkt het belangrijkste en daar vanuit beschrijft hij en signaleert. Filosofen die daarbuiten morele of politieke barricades zijn beklommen blijken in de praktijk te vaak tot de opwindingsproductie van de huidige media en politiek over te gaan, zoals blijkt uit de ontvangst van Sloterdijks Regels voor het mensenpark.