1.   Inleiding: over filosofie en de spreker

De filosofie dames en heren heet een wetenschap te zijn. Van wetenschappen is van elk afzonderlijk te zeggen waar zij wetenschappen van zijn. De biologie bijvoorbeeld bestudeert het leven als verschijningsvorm. Binnen de biologie zijn inmiddels weer allerlei andere specialismen ontstaan. Biochemie bestudeert de chemische processen in organismen, van allerlei planten- en dierensoorten en groepen zijn ook weer allerlei specialistische taken van de biologie ontstaan. Zo is van alle wetenschappen te zeggen dat zij bepaalde objecten bestuderen of een bepaald aspect van de verschijnselen bestuderen.

 

Waar gaat filosofie dan over? Het woord filo-sofie betekent oorspronkelijk: liefde tot de wijsheid. Wijsheid is dan opgevat in zijn algemeenste vorm: al het weten, of het weten van de Kern der dingen.

Elke andere wetenschap is een weten op een bepaald terrein, filosofie is dan de wetenschap van het geheel, de samenhang der dingen. “Al het weten” zou dan het object van de filosofie moeten zijn maar met de versplintering van de wetenschappen en de ophoping van kennis is het verzamelen van alle kennis in één discipline een illusie. Welke kennis staat dan de algemeenste der wetenschappen voor?

 

Op deze vraag worden door twee hoofdstromen in de filosofie verschillend geantwoord. De ene zal antwoorden dat filosofie moet gaan over hoe er gedacht en gesproken zou moeten worden. Een meer formele en logische aanpak vinden we hierin terug. En deze stroming wordt analytisch genoemd.

De tweede stroming zal antwoorden dat filosofie juist over iets moet gaan. Filosofie moet verbanden benoemen, onderzoeken en beargumenteren. Deze stroming is meer inhoudelijk en wordt ook wel continentale filosofie genoemd.

Ik behoor tot de tweede stroming, die weer veel verschillende goden, halfgoden en stervelingen kent, elk met eigen uitgangspunten en methoden.

Mijn eigen denken is het best te typeren als hermeneutisch. De hermeneutiek is een filosofie die de inzichten vanuit de theologische hermeneutiek (of schriftuitlegging) gebruikt en in een veel breder verband toepast. De hoofdgedachte van de hermeneutiek is dat voor wat betreft al het denken en zelfs waarnemen er nooit klinkklare, objectieve en evidente feiten bestaan. Zelfs waarnemen is een subjectieve activiteit waarbij wat er nu feitelijk wordt waargenomen en wat er in wordt gelegd door het interpreterend subject nooit vast te stellen. Alles is als het ware een tekst, waarvan we de schrijver niet kennen, de taal waarin het geschreven is niet kennen en waarbij we continue dwarsverbanden vinden die ons als lezer zelf ook betreffen. De dingen zijn ons alleen gegeven in taal en een complex van gesedimenteerde betekenissen. De wereld is daarmee een geschiedenis van interpretaties en we kunnen niets doen dan de interpretatiegeschiedenis nalopen en onze eigen interpretaties invoegen in de geschiedenis. De opgave van het denken is een gesprek met de tekst aan te gaan, de interpretatielagen rond de dingen bloot te leggen om een eigen interpretatie te ontwikkelen.

 

Mijn lezing zal een voorbeeld zijn van een hermeneutisch onderzoek. Hermeneutische onderzoeken kenmerken zich door een aantal elementen:

1. beschrijving van het onderwerp. Dit betekent ingaan op het onderwerp en dit onderwerp preciseren maar ook verbreden totdat duidelijk is wat het is, waar het me te maken heeft en wat het niet is. Er worden betekenissen en situaties beschreven waarin het onderwerp te vinden is in de actualiteit.

2. historie. Dit betekent dat de belangrijkste begrippen die te maken hebben met het onderwerp worden nagetrokken voor wat betreft hun geschiedenis: wanneer werden de woorden voor het eerst gebruikt, wat betekenden ze toen, hoe is die betekenis en het gebruik van het woord later veranderd en onder invloed waarvan? Dit is in feite het verzamelen van mogelijke betekenissen en het vinden van patronen.

3. traditie. Er zal een onderzoek plaatsvinden van denkers die iets hebben gezegd wat van belang kan zijn voor de resultaten van het onderzoek. Wat zijn interessante visies geweest, die van belang kunnen zijn voor het onderzoek? Welke kunnen we gebruiken als uitgangspunt of hebben deze visies zelf een invloed op de geschiedenis van het onderwerp?

4. begrip. Begrijpen betekent een onderwerp op basis van 1,2 en 3 terugplaatsen in de huidige wereld. Er wordt een interpretatie gegeven van het onderwerp, waarbij het niet als iets anders maar vanuit een zo breed mogelijk arsenaal aan betekenissen in onze wereld wordt herschapen in termen van menselijke basisbegrippen: leven, wereld, relevantie, zin. We zijn als het ware eerst vervreemd van het onderwerp door het te onderwerpen aan een filosofische analyse, maar de afstand tot het onderwerp moet nu weer worden teniet gedaan omdat we onze taal, onze mogelijkheden om het onderwerp te beschrijven en te zien hebben verrijkt. Hoe moet het onderwerp worden geplaatst in de menselijke geschiedenis? Wat is het belang of het gevaar van ontdekte verbanden en ontwikkelingen, wat zijn de strategieën van omgaan met het ontdekte?

 

2.   Het leven als project

 

2.1.      het fenomeen projectmatig werken

Moderne organisaties bedienen zich tegenwoordig van een aparte organisatievorm binnen hun organisatie om veranderingen mogelijk te maken. Dit heten projecten.

 

“Een project is een tijdelijk resultaatgericht samenwerkingsverband tussen mensen, waarbij gebruik gemaakt wordt van schaarse middelen.”

 

Een bedrijf, stel een ziekhuis, heeft een reden van bestaan. In het geval van het ziekenhuis is dat het genezen van mensen met aandoeningen. Hiertoe zijn mensen in dienst die die doelstelling kunnen verwezenlijken: dokters, verpleegsters. Daarnaast zijn er een aantal functionarissen nodig die het mogelijk maken dat het medisch personeel zijn werk kan doen: dit zullen mensen zijn die de administraties bemannen, onderhoudspersoneel, leiding van het ziekenhuis. Al deze mensen maken deel uit van de lijnorganisatie: het zijn mensen die functies uitoefenen die continue moeten worden vervuld ten einde het organisatiedoel te verwezenlijken.

 

Tegenwoordig zijn noodzakelijk geachte veranderingen in de organisatie, de apparatuur of de manier van werken, zo veelvuldig en ingewikkeld, dat het vaak onmogelijk is voor lijnmedewerkers om die veranderingen naast hun dagelijkse functie, uit te voeren. Voor deze organisaties is voor het uitvoeren van deze veranderingen projectmatig werken een uitkomst.

Projectmatig werken is het organiseren van werk dat verband houdt met het invoeren van veranderingen, zodanig dat er een afgescheiden tijdelijke organisatie ontstaat (een samenwerkingsverband).

Deze tijdelijke organisatie heeft leiding (project management) wat zich in deze taak alleen maar richt op het bewerkstelligen van de veranderingen. Deze leiding stelt een projectplan op waarin op detailniveau wordt uitgewerkt welke deelactiviteiten zijn te verwachten (in zo “managebaar” mogelijke brokken), wie elke activiteit wordt geacht uit te voeren, wanneer, tegen welke kosten en wat de afhankelijkheden zijn van andere activiteiten, of bijvoorbeeld lijnactiviteiten.

Zo’n detaillering van activiteiten heet in jargon een “Work Breakdown Structure”.

Elke projectmedewerker rapporteert over voortgang per activiteit zodat de project manager inzicht heeft in het totale verloop van het project doel. De project manager zal hierover rapporteren aan de lijnorganisatie (leiding mar ook de medewerkers die het projectproduct zullen gaan gebruiken).

 

Projecten worden steeds vaker bemand door projectspecialisten: mensen die alleen maar projecten doen en vaak van organisatie naar organisatie “hoppen” om bepaalde soorten veranderingen in te voeren.

 

Het resultaat is dat organisatie, en dan vooral de leiding, steeds meer inzicht en vat heeft op wat er qua veranderingen worden uitgevoerd. Negatief is dat de zogenaamde sturing van projecten op (te) concrete factoren gebeurd: het is makkelijker te sturen op tijd of geld (“het maakt niet uit wat je oplevert, als het maar de eerste van de volgende maand is en volgens de prijs zoals afgesproken”). Kwaliteit (“voldoet het eindproduct aan de eisen van de lijnorganisatie”) is een moeilijk te bepalen en te kwantificeren grootheid (zelfs door kwaliteitsspecialisten). Communicatie met de lijnorganisatie verloopt vaak stroef, omdat die de handen vol hebben aan het dagelijks werk. Dit wordt versterkt en versterkt zelf het feit dat projecten snel een zogenaamde “eigen dynamiek” hebben. Projectmedewerkers zijn namelijk op aarde om projecten uit te voeren en zijn vaak handig in het aanpraten van nieuwe projecten.

 

Gevolgen van projectmatig werken voor het werken in organisaties (dus het leven binnen bedrijven) zijn:

-        gerichtheid op korte termijn resultaten. Lange termijn resultaten of doelen zijn als project niet vol te houden en worden derhalve minder snel uitgevoerd.

-        Een steeds grotere rationaliteit in het werk: omdat personen inwisselbaar moeten zijn, moet werk worden uitgevoerd volgens duidelijke richtlijnen worden uitgevoerd, gedocumenteerd en gecommuniceerd. Er is steeds minder plaats voor de geniale prutser.

-        Werk moet gerelateerd zijn aan concrete einddoelen en er moet een zogenaamde kostenbaten analyse ten grondslag liggen aan de beslissing om iets te doen of niet. Kritische succesfactoren zijn de zwaarden van Damocles die boven de moderne arbeider hangen.

-        Onthechting van diensten en de organisatie. De organisatie verandert zoveel en er is zo’n grote doorstroom aan medewerkers dat medewerkers steeds minder het gevoel hebben met zijn allen verantwoordelijk te zijn voor een product of dienst. Bovendien zien projectmedewerkers het eindresultaat van hun eigen werk bijna nooit.

-        Projecten hebben een eigen wil tot overleven en dit kan leiden tot calamiteiten in projecten (onzinnige doelstellingen, uit de hand lopen van projectdatums, leveranciers van projectmedewerkers die hun eigen medewerkers de organisatie in loodsen).

 

Kijken we in de levens die nu worden geleid dan kunnen we de volgende overeenkomsten met projectmatig werken vinden:

-        Mensen zijn overspoeld (of laten zich overspoelen) door allerlei verschillende activiteiten, doelen en plannen. Via de media staat een leger aan persoonlijke projectmanagers klaar om ons leven te verrijken met nieuwe kwaliteiten, producten en ervaringen. Wie biedt weerstand?

-        huishoudens houden er een ware Work Breakdown Structure op na om alle persoonlijke plannen, doelen en kritische succesfactoren tegelijk te kunnen uitvoeren.

-        er zijn geen volledige toegewijde lijnfunctionarissen meer in het bedrijf gezin (voorheen: moeder). Moeder is voortduren opgeslokt in haar eigen projectjes en is bovendien 40 uur per week projectmedewerker bij het Regionale Ziekenhuis.

-        Kinderen hebben geen eigen tempo van opgroeien meer, maar worden onderworpen aan eisen gesteld door ouders (“mijn kind is hoogbegaafd”) of worden door prikkels vanuit hun omgeving of vanuit media gedwongen vooruit te lopen op hun hormonale ontwikkeling.

-        Evenementen van leven of dood worden steeds meer gepland: voor kinderen kies je en je hebt er recht op. De dood is een moment waar steeds vaker zelf de voorwarden aan worden gesteld.

-        Vakanties, toch ooit door hopeloze idealisten bedacht als onthaastings en uitrustmomenten, zijn ware tour de forces geworden.

 

 

Hoewel het de vraag is of gelijkenissen duiden op een oorzaak-gevolg relatie (met dan daarbinnen de vraag wat de oorzaak en wat het gevolg is), is projectmatig werken wellicht een fenomeen waar vanuit we ons eigen vreemde gedrag en de krachten die ons bepalen kunnen begrijpen. We zullen de belangrijke begrippen binnen het fenomeen project nemen om nadere patronen op het spoor te komen. We zullen nu eerst de samenhang waarin projectmatig werken is ontstaan op het spoor proberen te komen en van daaruit ons onderzoek voortzetten.

 

 

 

2.2.      Historie van het begrip project

Het woord project komt oorspronkelijk uit het Latijn en betekent zoveel als vooruit werpen, vooruit steken, ergens uit steken. Het woord project bestaat niet als zelfstandig naamwoord in het Latijn.

In het Nederlands is volgens mijn onderzoek voor het eerst sprake van het gebruik van het woord project in de loop van de 18e eeuw. Het wordt dan gebruikt in de zin van ontwerp of plan voor een werk, een redevoering of een onderneming.

In mijn Van Dale “Nieuw Groot Woordenboek der Nederlandse Taal”uit 1950 staat bij project: “ontwerp; plan: projecten maken”. In mijn versie uit 1995 staat:

1 zaak die men denkt uit te voeren of te onderzoeken in een instelling enzovoort

samenstelling recreatieproject, proefproject

2 ontwerp voor een onderneming samenstelling scholingsproject

3 ontwerp voor een bouwwerk samenstelling kunstproject, nieuwbouwproject

4 onderwerp dat door een groep leerlingen of studenten gezamenlijk in studie wordt genomen

samenstelling afstudeerproject

 

Het woord plan heeft analoog aan het woord project tot 1800 voornamelijk een statische betekenis en betekent ook een plattegrond, ontwerp: een afbeelding van het te verwezenlijken object. Plan en project hebben nog niets te maken met het richten en organiseren van activiteiten om iets tot stand te brengen. Dit wordt bevestigd door verhalen over hoe men bijvoorbeeld in de 17e eeuw placht schepen of gebouwen te maken. Hedendaagse scheepsbouwers en vaklui hebben getracht grote 17e eeuwse schepen te herbouwen en stuiten op het feit dat er wel ontwerpen en schetsen te vinden waren maar met een voor ons begrip stuitend gebrek aan details en al helemaal geen uitleg over hoe en wanneer een en ander waren uit te voeren. Blijkbaar vond de beslissing om wanneer wat precies te doen ter plekke en in het moment plaats en konden werklieden heel goed opmaken wanneer wat te doen was uit het algemene ontwerp en werd er ook vanuit die gedachte leiding gegeven.

 

Verandering en geschiedenis

Een ander woord wat een historische verheldering behoeft is het woord “verandering”. We hebben gezien dat projecten bedoeld zijn om veranderingen teweeg te brengen. Moderne organisaties leven in een continue staat van verandering. Er is altijd wel iéts wat verandert: zijn het niet de producten die men aanbiedt, dan is het wel de wetgeving waar men zich dus ook bij moet aanpassen, zijn het nieuwe of hogere doelstellingen die middels een re-organisatie moeten worden “geïmplementeerd”, of zijn het ontwikkelingen in de markt die een continue staat van verandering lijken te vereisen.

Voor 1800 waren er natuurlijk ook veranderingen in maatschappij en economie. Veranderingen strekten zich echter uit over veel langere periodes, waren niet zo veelvuldig en werden echter lang niet altijd gevoeld als verandering. Bovendien waren uitvindingen voorbehouden aan kleine regio’s, centra of steden, en was het gros van de mensheid onwetend en ongeïnteresseerd in eventuele innovaties of ontdekkingen. Tot die tijd leek de dagelijkse praktijk het idee te bevestigen dat de wereld en de dingen in de wereld in harmonie en onveranderlijk waren. Uitvindingen en grote gebeurtenissen werden gezien als curiosum en zeker niet als symptomen van grote maatschappelijke of technische veranderingen.

Historisch besef zoals wij dat tegenwoordig kennen (en in zekere zin weer aan het verliezen zijn) bestond niet. Dit is een vreemde uitspraak en dat is interessant. Blijkbaar is historisch besef voor ons nu zó vanzelfsprekend dat het voor ons onvoorstelbaar is dat het ooit niet bestaan heeft. Een groot filosoof als Kant bijvoorbeeld is niet te betrappen op historisch besef. Hij heeft wel weet van gebeurtenissen, jaartallen en bijvoorbeeld filosofische voorgangers, maar hij spreekt daarover (bijvoorbeeld over Plato) alsof ze aan dezelfde omstandigheden bloot staan als hijzelf. Kant verbaast zich over de logsiche denkfouten die Plato maakt. Het besef dat Plato voorafging aan hemzelf ontbreekt en daarmee het besef dat hij voortbouwde op ideeën van Plato. Voor Kant is Plato als het ware een tijdgenoot die alleen 2300 jaar vóór hem leefde.

Wat bedoelen we nu precies met historisch besef en wanneer is het dan wel ontstaan?

Historisch besef is het besef onderdeel uit te maken van een geschiedenis; een geschiedenis waarin over generaties heen zaken ontstaan en vergaan, worden overgeleverd, steeds beter begrepen worden, vergeten worden of juist worden misverstaan, en waarop wordt verder gebouwd.

De eerste filosoof die blijk geeft van een duidelijk historisch besef is Hegel. Hegel leefde van 1770 tot 1831 en is in zekere zin de uitvinder van de geschiedenis. Hegel stelde het onveranderlijke Zijn onder het Worden. “Het ware is het geheel. Het geheel is echter niets dan het door zijn ontwikkeling zich voleindende wezen.” Worden is het wezen van de werkelijkheid: de werkelijkheid is zich continue aan het ontwikkelen en is een geheel aan krachten en machten die elkaar beïnvloeden en opstuwen.

Hegel zag en voorvoelde de ontwikkelingen van zijn tijd en beseft dat dit niet langer variaties op een thema waren, maar dat er grote omwentelingen in de maatschappij gaande waren die alles, ook de filosofie, blijvend zouden veranderen. Voor Hegel waren maatschappelijke ontwikkelingen en het denken niet langer los te denken.

 

Het industriële tijdperk

De ontwikkelingen die Hegel voelde, waren te onvoorstelbaar, ook voor hem. De maatschappelijke omwentelingen en het effect die deze zouden hebben op het geheel van de westerse cultuur en ver daar buiten werden door Hegels leerling Marx nog weer scherper in kaart gebracht.

We hebben het dan echter al over de eerste industriële revolutie. Met de omwalsing van de maatschappij door de techniek veranderde de organisatie van de menselijke samenleving drastisch: produceren werd de toetssteen voor maatschappelijk of nationaal succes en niet langer alleen maar militaire macht (op het niveau van naties) of afkomst (op het niveau van individuen). Economie is altijd een belangrijke motor geweest van bijvoorbeeld militaire macht of campagnes, nu leek zij wel de enige te zijn en dat zeker te blijven. Marx getuigde van deze inzichten. Economische verhoudingen (de organisatie, uitvoering en bezit van productiemiddelen) bepaalde de rest van de werkelijkheid volgens Marx. De onderbouw bepaalt de bovenbouw. Economie was de motor van de maatschappij, arbeid was weer de motor van de economie. Marx trok deze inzichten door naar de maatschappelijke en ethische toekomst: de productiemiddelen zouden uiteindelijk in handen moeten komen van de arbeiders en niet langer in handen van degenen moeten zijn die het bezit en genot van de productiemiddelen hadden. Met zijn ideeën gaf Marx zélf impuls aan een aantal nieuwe varianten van maatschappelijke organisatievormen en ook aan de mondigheid van groepen binnen veel andere maatschappijen en heeft hij in feite ook bijgedragen aan de vitaliteit van het door hem op de schroothoop gewenste kapitalisme.

 

Grote maatschappelijke veranderingen en het besef daarvan dicteren een groot deel van de filosofie en de menselijke cultuur sinds 1800. Ook komen we sentiment tegen deze veranderingen tegen als ook het accepteren van de nieuwe, resultaatgerichte rationaliteit.

De beelden waarmee generaties zichzelf en de wereld trachten te begrijpen zijn vaak afgeleid uit de nieuwste industriële ontwikkelingen. Ooit bedachten filosofen en psychologen dat de menselijke geest als een stoommachine is, later werd het beeld van de telefooncentrale gebruikt om onze hersens mee te begrijpen. We leven nu in de tijd van computers en neurale netwerken.

Grote ontwikkelingen die ons dagelijks leven domineren druppelen door in onze begrippen en taal waarmee onze aanpassing en inpassing aan die ontwikkelingen nog meer wordt versneld en de grote ontwikkelingen weer worden versneld. Geschiedenis wordt een steeds grotere maalstroom waarin steeds meer mensen worden meegevoerd, waarvan we af en toe de koers kunnen wijzigen, we bij tijd en wijle schijnbaar onberoerd op een oever kunnen uitrusten, maar in feite in steeds mindere mate.

 

Een aantal begrippen keren steeds terug als het gaat om beschrijvingen en typeringen van de geïndustrialiseerde wereld. Deze begrippen zijn: competitie, productie, groei en ontwikkeling.

Vanuit deze begrippen is wellicht een karakterisering en een patroon te ontdekken in de industriële ontwikkeling.  

- Competitie ontstaat met het wegnemen van regels voor wat betreft bezit van productiemiddelen. Deze waren gebaseerd op sociale afkomst en positie, maar vanaf de 17e eeuw zijn het burgers die zich in toenemende mate rijkdom verschaffen en zo langzaam de ranken van de elites en uiteindelijk overnemen. Resultaat is, naast kansen voor grotere delen van de bevolking, ook een vacuüm die door iedereen ingenomen leek te kunnen worden. De lage sociale klasse ontwikkeld zich langzaam tot massaconsument die als “zwevende koper” makkelijk ingepalmd kan worden. Hiermee worden bedrijven gedwongen continue op de hoogte te zijn van ontwikkelingen en worden ze gedwongen mee te doen met ontwikkelingen: de boot wordt steeds gemakkelijker gemist.

- Productie is het objectieve resultaat van een industriële maatschappij en de maatstaf voor succes. De betekenis van productie verschuift van aantallen naar omzet en winst.

- Groei is de angstbron voor een industriële samenleving. Een negatieve groei of zelfs een lagere groei van de groei wordt als stilstand of zelfs achteruitgang gezien. Positieve groei is vanzelfsprekend. Bedrijven maar ook overheden en gehele samenlevingen lijken in te storten op het moment dat de ophoping van groei en het overtreffen van de voorgaande periode niet direct lijkt te lukken. Belangrijke factoren hierin zijn de invloed van media en het belang van de (virtuele) geld- en kapitaalmarkt.

- Ontwikkeling is ook een leidend begrip. Niet geïndustrialiseerde gebieden dienen zo snel mogelijk “ontwikkeld”te worden en er wordt met groot medelijden gesproken over alle zieltjes die nog niet “ontwikkeld”zijn. Dit begrip lijkt de reïncarnatie te zijn van de oude zendingsdrang. Met ontwikkeling wordt bedoeld dat “primitieve” gebieden zo snel mogelijk in staat moeten zijn op gelijke voet te consumeren, produceren en aanbieden op de globale wereldmarkt.

 

 

Tegenwoordige tijd

Industrialisatie blijkt een gulzig proces wat niets buiten zich duldt en steeds groter worden wil. De industrialisatie is dan ook verder geëvolueerd. Heden ten dage leven wij in een fase waarin de laatste niet-industriële gebieden worden “ontwikkeld” en de geïndustrialiseerde gebieden een grootschalige integratie naar binnen toe meemaken: de nieuwe technische ontwikkelingen zijn gericht op een steeds wereldwijdere en snellere uitwisseling van wat dan ook. Internet en gegevensuitwisseling zijn uitdrukking van een expansiedrift die buiten zich niets meer te vinden heeft en zich naar binnen keert om alles te dupliceren in elkaar. Projectmatig werken past in dit patroon. Organisaties zelf worden object van veranderingsdrift middels het project matig werken, niet meer de omgeving van de organisaties die de grenzen van veranderbaarheid bereikt lijken te hebben. Winst is er nog te halen in de afstemming en reflectie van processen, activiteiten en werknemers binnen de organisatie.

 

Naar aanleiding van de begrippen project, verandering en geschiedenis zijn we gestuit op een ontremming en honger in onze cultuur om de wereld te veroveren en te absorberen. Inspiratiebronnen daartoe waren rationalistische denkpatronen waarmee de wereld een functioneel, te gebruiken, karakter kreeg. Motoren een ophopen van sociale energie: een middenklasse die zijn kans greep en een lage klasse die later als consument de ontvangende ruimte van de productie bood.

Het medium voor de explosie aan omwentelingen is de industrialisatie geweest, waarmee tevens de narcotica van de materiele welvaart werd gecreëerd. De industrialisatie heeft zijn eigen nieuwe behoeftes geschapen en in feite de mens aangepast aan zichzelf. Dat er ook voordelen aan de industrialisatie zitten is natuurlijk wel duidelijk, maar de vraag of wij nog in staat zijn om daar nog neutraal over na te denken is ook gerechtvaardigd.

 

In wat we industrialisatie noemen zit een ontembare energie en drift om de wereld onophoudelijk te veranderen.Het gaat er nu om te begrijpen wat deze industrialisatie nu eigenlijk is. Tot nu in dit betoog is industrialisatie een aanduiding geweest van duidelijke maatschappelijke fenomenen zoals massaproductie, arbeidsspecialisatie, projectmatig werken: manieren om de omgeving van de menselijke samenleving en later de menselijke samenleving zelf steeds planmatiger en rationeler om te zetten in grondstoffen voor een apparaat ingericht op produceren. Is industrialisatie zelf een entiteit of het doel van de geschiedenis? Is het misschien eerder een ziekte of een fase die we moeten doorstaan of overwinnen? Is industrialisatie misschien beter te treffen met andere begrippen? We geven nu andere filosofen het woord.

 

 

2.3.      De traditie

De meest bekende filosoof die zich met de industrialisatie heeft beziggehouden is Karl Marx geweest. De menselijke samenleving is voor Marx een samenspel van productietechnieken en sociale organisatie. Als de enige productiemiddelen agrarisch van aard zijn, heeft dit zijn weerslag op de sociale structuren, klassen, normen en waarden binnen een cultuur. Verschuift de productie door nieuwe inzichten of technieken of andere grondstoffen dan heeft dit zijn weerslag op de samenleving. De menselijke samenleving (ook het individu) worden totaal bepaald door hoe de productiemiddelen en grondstoffen zijn georganiseerd. Industrialisatie is bij Marx een noodzakelijk moment in de geschiedenis. Het kan niet anders of ooit zullen de productiemiddelen zo geavanceerd zijn dat er meer wordt geproduceerd dan kan worden geconsumeerd, dat er geld en geldhandel gaat ontstaan en een klasse van kapitalisten gaat ontstaan die al het bezit bij zichzelf verzamelen. Uiteindelijk zullen de laagste klassen dan dit gaan inzien en zullen zij het bezit van de productiemiddelen collectief gaan beheren. Dit is dan de marxistische hemel op aarde.

Het marxistische model laat zien hoe basale fenomenen zoals productiemiddelen, behoeften en sociale klassen samenhangen, elkaar beïnvloeden en kunnen veranderen. Dit was tot aan Marx ongehoord. De “hogere cultuur” uitleggen in termen van de lage aardse mechanismen was tot dan ondenkbaar. Marx reduceert echter alle menselijke uitingsvormen als resultaten, producten van deze mechanismen. Veranderingen binnen het kapitalisme waren uitingen van een klassenstrijd, strategieën van een tot sterven gedoemde klasse van kapitalisten die op niets uit waren dan persoonlijk bezit.  Dat klassenstrijd, productie en revolutie niet noodzakelijk maar een uitdrukking zijn van een blinde veranderingsdrift kwam niet in Marx op, Marx geloofde in de positieve belofte van de ontwikkeling in de geschiedenis.

 

Na Marx zijn er grofweg twee scholen in de filosofie die zich met de industrialisatie hebben beziggehouden:

  1. de kritische theorie
  2. de hermeneutiek
  3. levensfilosofie

 

De kritische theorie was een sociaal georiënteerde filosofie die niet Marxistisch was, maar wel veel inspiratie opdeed bij Marx. Hoofdgedachte hier is wantrouwen tegen gevestigde betekenissen en het speuren naar “motivaties” achter grote woorden en idealen. Kritische theoretici (bijvoorbeeld Jurgen Habermas) trachten hedendaagse ontwikkelingen te bezien met een scherpe, historische en vooral wantrouwige blik met als doel om macht te ontmaskeren waar zich idealen tonen. Vanuit de kritische theorie is veel kritiek gekomen op de industrialisatie van de derde wereldlanden: deze zou niets niets meer zijn dan het creëren van reservoirs van goedkope arbeidskrachten en nieuwe afzetgebieden. Een ander thema is het gebruik van massamedia voor massamanipulatie.

De hermeneutiek is vooral gericht op de betekenis van woorden en de manier waarop de wereld wordt beleefd en begrepen. Industrialisatie wordt hier vooral gezien als het proces waarbij een technische en functioneel begrijpen andere vormen van denken wegdrukt. Heidegger bijvoorbeeld heeft het over de “Techniek” als een waarheid die de mens vervreemd van oorspronkelijke ervaringen. Begrippen, woorden en normen en waarden kunnen steeds slechter verbonden worden met oorspronkelijke betekenissen.  Historisch besef, respect en een directe ervaring van de dingen zullen steeds meer op de achtergrond verdwijnen en worden overgenomen door kunstmatige behoeftes, “gepraat”, lege afleiding en geweld.

 

De levensfilosofie (ik gebruik hier Nietzsche) gaat uit van natuurlijke krachten en ordeningen van de maatschappij. Industrialisatie is een maatschappijvorm waarin zwakkere elementen binnen de maatschappij (de gedachteloze arbeider) kan excelleren. Nietzsche voorzag nog niet de ongehoorde vorm waarin de industrialisatie zich zou laten gelden. Ortega Y Gasset deed dat wel. Zijn boek “de opstand der horden” getuigt van en visie dat de er een nieuw type mens zal ontstaan (de hordemens) die niets naast zich duldt en die zich zal kenmerken door een passief consumptiegedrag waarin alles tot leeg, betekenisloos vermaak word gedegradeerd. Wat rest is een vormeloze, pijnloze en lege bestaansvorm van staren naar kunstmatige ervaring geproduceerd door apparaten.

 

Peter Sloterdijk is en hermeneuticus die zijn wortels heeft in de kritische theorie. Peter Sloterdijk heeft het idee ontwikkeld dat de europese cultuur een programma uitvoert van “planetair mobiel maken”. Dit is terug te voeren op de obsessie die in de europese cultuur bestaat met rationaliteit als ontwerpen.

 

De heren filosofen zijn dus vrij eensluidend in hun pessimisme. Maar ik denk dat dit deels op te vatten is als een tegenwicht voor al te gemakkelijk optimisme, wat de publieke meningen beheerst. Laten we terugkeren van deze duizelingenwekkende reis over projecten, verandering, historisch besef naar industrialisatie en de planetaire mobielmaking. Laten we terugkeren naar het projectmatig werken om te zien wat we nu meer begrijpen van projectmatig werken en de invloed op ons dagelijks leven.

 

2.4.      Conclusie

Een merkwaardig fenomeen als projectmatig werken, wijst op een grotere maatschappelijke ontwikkeling. De rationaliteit waarmee projecten worden uitgevoerd, de loskoppeling van de lijnorganisatie, de tijdelijkheid, de vaak lage betrokkenheid met de doelen en de belangen van de organisatie: al deze zaken zijn een nieuw fenomeen en zouden 50 jaar geleden ondenkbaar zijn. Vijftig jar geleden waren projecten grootschalig, van nationaal belang en waren de doelen van de projecten duidelijk en de directe motivatie voor ale betrokkenen. Het is nu bijna vertederend om Polygoon journaals te zijn waarin medling wordt gemaakt van de bouw van de grootste walvisjager ooit door Nederlanders.

Projectmatig werken, hoewel duidelijk te identificeren in organisaties, is onderdeel van een maatschappij waar overrationaliteit (structureren en verantwoorden van handelingen, opstellen van deel-doelen waardoor het hoofddoel uit het zicht raakt) zonder zinnige doelmatigheid, dwang tot veranderingen en blinde vanzelfsprekendheid op veel meer terreinen waar te nemen zijn. Projectmatig werken en denken is een uitvloeisel van de laatste ontwikkelingen in de industrialisatie. De industrialisatie die het ontketenen van sociale en economische krachten betekende op basis van techniek. Techniek is de functionele beheersing van de omgeving van de mens: het ontwerpen en inzetten van instrumenten om uiteindelijk de wereld te veranderen in één groot instrument.

De industrialisatie heeft grenzen bereikt, grenzen van de planeet aarde en keert zich nu naar binnen: de expansie is nu het aanleggen van alle mogelijke verbindingen, het spiegelen en kopiëren van alle mogelijke elementen in elkaar. Dit wordt positief ook wel informatie maatschappij genoemd waarbij de hoop bestaat dat we steeds beter geïnformeerd zullen zijn; in de cultuur wordt dit negatief ook wel postmodernisme genoemd waarbij de hoop is verdwenen dat we ooit nog iets nieuws kunnen of moeten scheppen en we alleen kunnen kopiëren, dupliceren en variëren in samenstellen, waardoor de sporen naar oorspronkelijke scheppingen en betekenissen worden uitgewist.

 

De zelfde overrationaliteit, dwang tot veranderingen en blinde vanzelfsprekendheid vinden we steeds meer terug in het dagelijks leven. De hoop die we nog kunnen koetseren is die die door Emanuel Levinas is uitgesproken: dat zingeving en bewustzijn zijn oorsprong en doel vindt in het gelaat van de ander. Deze bron zal altijd blijven bestaan, dat is het positieve, hoewel het menselijke gelaat ook ontkend kan worden door angsten, frustraties of ambities. De blinde veranderingsdrift is als een verslaving en wij de junks moeten, willen we afkomen van onze verslaving, eerst een zware blackout meemaken. Met Peter Sloterdijk denk ik dat dit betekent dat we in een tijdperk aanbelanden waar de catastrofe steeds dichter bij komt, zich vaker zal aandienen en steeds meer mensen hard zal raken. We leven in een tijd van veranderen en niet van gekozen veranderingen, de aldus verkregen veranderingen die zo uit de hand lopen en onbeheersbaar worden dat het beter is te spreken van explosies, die ons doof en blind achterlaten. Alleen catastrofes zullen de planetaire mechanieken kunnen stoppen.

Kleine lichtpuntjes kunnen regionale subgemeenschappen zijn die weer in staat kunnen zijn tot directe waarneming en hun manier van leven weer op vitale, natuurlijke grondslag opzetten.