over waarheid

 
 
    home / contact
 

 

  1. Ergens in de geschiedenis heeft het idee post gevat dat het “waar zijn” een hoge relevantie heeft. Vanuit het leven zelf is geen noodzaak voor een “concept” van waarheid. Voor een levend wezen gelden, initieel en primair, andere criteria: die van actuele aanwezigheid, nut, plezier, fascinatie, honger. Dit soort criteria, bepaald door de instincten en ervaringen die woeden in het wezen, bepalen of iets aandacht vraagt en krijgt. “Waarheid” is het resultaat van abstractie van dergelijke verbanden, weefsels, van vitale en subjectieve voorwaarden waaronder iets een hogere status dan een andere in het bewustzijn kan krijgen.
  2. In de waarheid wordt de gelding, de relevantie en het belang, los gemaakt van het mogelijke individu, en voorgesteld als wat de gelding zou zijn voor ieder mogelijk individu, en alleen voor zover ieder mogelijk individu met dezelfde gelding zou kunnen instemmen. In de waarheid moet het individu zijn individuele weefsels terzijde leggen en het weefsel van een niet vitaal, herhaalbaar, voor iedereen en altijd geldend perspectief aannemen. Dit perspectief levert een ander begrip van de werkelijkheid op. Vanuit de verticaliteit van het overzicht begrepen: een hoger begrip.
    De tot dit perspectief toegetredenen kunnen niet meer terug en vinden bevestiging bij elkaar. Hiermee wordt het individu boven zijn eigen bestaan uitgetild en wordt een gemeenschap van deelnemers, dragers en uidragers van dit perspectief gesticht. Waarheid is daarmee humaniserend: de deelnemers aan het perspectief van de waarheid worden opgetild uit het grauw van de subjectiviteit en hun directe leefkring. Ze hebben met de waarheid deel aan de blik die hen vanuit de eeuwen wordt aangereikt en die ze door te geven hebben aan de mensen die na hen komen.
    Is dit de noodzakelijke voorwaarde voor humaniteit of is ook deze humaniteit geënt, misschien zelfs parasiterend, op een hier weer aan vooraf gaande, gemeenschap? Heeft het dier mens de waarheid en de rede nodig om het morele wezen mens te worden of kan deze waarheid ook een gevaar betekenen voor deze moraliteit?
  3. Waarheid en waarneming. Vreemd genoeg ontstaat waarheid uit het vermogen IN WEERWIL van de waarneming iets te denken. Iets te denken dat niet waargenomen wordt, soms zelfs niet waargenomen KAN worden. Het vulgaire waarheidsbegrip zegt: waarheid IS waarneming.
    De waarheidsvraag wordt gesteld zodra de kale aap in staat is tegenover en met anderen een mogelijke, nu niet direct zichtbare, wereld op te roepen. “Wat is er aan de andere kant van de woestijn?” Indien we de genealogie van de waarheid eenzijdig in epistemologisch termen duiden, doen we het echter tekort. Het is verleidelijk, als rechtvaardiging van natuurwetenschap als pseudoreligie, om dit wel te doen. Waarheid als de vraag naar of we mogelijk iets anders ergens anders ook zouden kunnen waarnemen, is gelijkoorspronkelijk met de bewuste intentionaliteit. Deze wordt voorondersteld in de waarheidsvraag. Ook een begrip van waarneming gaat tegelijk, met dat het uitnodigt tot een publiek debat over wat waargenomen zou kunnen worden, terug op de mogelijkheid om waarneming te zien als een intern proces, waarbij het resultaat (dat wat nu wordt gewaargenomen) NIET alles is wat er geldt in het bewustzijn. Hierin is de aap zich ook op een basaal niveau bewust van zijn eigen denkwereld: dat deze afhankelijk is van wat zich aandient van buiten én van wat hem drijft, vanuit zijn eigen somatiek. “Ik wil iets en zie nu dat”. “Dat daar prikkelt mij”.
  4. Het nut van waarheid. Waarheid vooronderstelt een discipinering van de behoeften en de blik. Hiermee kunnen zin en nut over grotere ruimtes, tijden en inspanningen heen gespannen worden. Mogelijk ten gunste van grotere doelen, geneugten en voorkomen van rampen. Daarnaast, en dat is een blijvende functie, is de waarheid regulerend voor het inhoudelijke gesprek: het laat zien dat er criteria nodig zijn en kunnen zijn om communicatie in te zetten voor samenleven en daarmee gezamelijke projecten. Er ontstaan onherroepelijk ook weer nieuwe risico’s, onmogelijk in een wereld waar de waarheid het licht nog niet in beslag had genomen.
  5. Met de waarheid is de leugen geboren: een verfijning van het bedrog.
  6. Waarheid in gradaties. Met het besef van de waarheid is de notie van een absolute waarheid welhaast onvermijdelijk. Vroeg of laat waagt een strenge geest zich aan de these dat een abstrahering van de abstractie nog warer dan waar is. Waarheid wordt dan los gekoppeld van zijn sociale functie. Uit haar kan dan weer een ander type gemeenschap, die van de ingewijden en de fundamentelen, ontstaan. Zij zullen zich autoritair opstellen ten opzicht van de onwetenden.
    Daarnaast brengt de waarheid de grondmogelijkheid van de teleurstelling met zich mee. Zoals in de waarheid de gerichtheid op criteria zit, een regel, wiens horizon genaturaliseerd kan worden tot absolute waarheid, kan de weerbarstigheid van de werkelijkheid ten opzichte van de waarheid, het nooit volledig voldoen aan de regel, leiden tot het totale verlies aan geloof in de waarheid. “Alles is subjectief”, is niet onwaar, maar dodelijk voor de waarheid. Hiermee dompelt men zich onder in het voorportaal van de waarheid.
  7. “Einer hat immer unrecht, aber mit zweien beginnt die Wahrheid”, zo meldt Nietzsche ons terecht. Maar waar zijn woorden de ondertoon van het ongeloof in de waarheid dragen, wil ik wijzen op de praktische functie van de waarheid: de regel in menselijk verkeer. Waarheid leidt ons namelijk naar de belevingswereld van de ander. Waar iedereen ook altijd een sympathetische verbondheid en gerichtheid op de emoties en behoeften van anderen heeft, daar is de waarheid de deur tot de verplaatsing in de OVERWEGINGEN van de ander. Dit is iets anders dan alleen maar sympathetische openheid.
  8. Waarheid noopt ons om onze eigen voorstellingen, gevoelens, uitingen, enz, te beschouwen vanuit hun rechtvaardiging: waar zijn ze op gebaseerd? Waar komen ze vandaan? Waren andere reacties dan deze emotie ook gerechtvaardigd geweest?
    De “waarheid” drukt uit dat we ons kunnen verplaatsen in een blik “op” onze gedachtenwereld en die van anderen. Dit is een extra mentaal proces, naast die van de blik “vanuit” onze gedachtenwereld. Het is het nemen van afstand, om het in termen van afleiding, rechtvaardiging en blikrichting, te beschouwen.
    Waarheid, zoals we dat tegenwoordig in de officiele versie, die van de wetenschapstheorie, ontmoeten, is hier ooit op gebaseerd maar tot uiterlijke procedure gestold. Het is instituut geworden. Hiermee heeft deze officiele waarheid de officieuze waarheid, die van het individuele mentale dubbele proces, verduisterd.
  9. Op het moment dat ik iets denk, en de waarheid activeer, verdubbel ik mijn mentale activiteit: naast de gedachte die ik heb, of de emotie die ik doormaak, beschouw ik dit mentale proces en houdt bij waar het begon, welke stappen worden genomen en hoe resultaten worden bereikt: bijvoorbeeld dat ik ná het denken aan een collega in een toestand van ergernis geraak. Ik sta dan niet alleen maar “in” de ergernis, maar ben tegelijk gewaar wat voorafging aan de ergernis, en daardoor mogelijk hoe en waardoor de ergernis ontstond. Waarheid opent het concept van rechtvaardiging, in eerste instantie in de feitelijke zin van opeenvolging, maar gebaseerd hierop zijn andere rechtvaardigingen inzichtelijk, zoals morele rechtvaardiging.
  10. Volgens Heidegger betekent waarheid oorspronkelijk “onverborgenheid”. Maar dit is nog geen “waarheid”. Onverborgenheid staat niet direct tegenover waarheid, begrepen als voorstelling. Er tussen in staat, en dit was bij de Grieken nog niet expliciet, waarheid als verantwoording, afleiding, regel, rechtvaardiging. In deze zin valt waarheid meer samen met Logos. Door de genealogie van de waarheid, van onverborgenheid naar voorstelling, voor te stellen, is Heidegger’s eigen zijnsonvergetenheid: eenzaamheid, en niet: de fundamentele openheid van menselijke wereld tegenover menselijke wereld. Deze openheid te winnen was het grote project van Heidegger, maar waar hij, vanuit het dualisme van onverborgenheid en voorstelling, niet in staat was toe te treden.
  11. De waarheid dat waarheid niet gevonden wordt maar wordt gesticht, kan niet doordringen tot alle geledingen van het menszijn. Voor zover ze dat wel heeft gedaan, heeft ze zichzelf al weer ontkracht, omdat dit ook slechts een “gestichte” waarheid is, en daarmee wordt de deur geopend tot allerlei transcendente hypostaseringen, naturaliseringen en bijgeloof, omdat het uiteindelijk en voor eens en altijd niet beslist kan worden wat waarheid “precies” is, en “wat je er aan hebt”. We moeten de observatie van Plato serieus nemen dat een groot deel van de mensheid niet in staat is tot transendentaliteit en blijft steken in transcendentie. Arbeiders en soldaten leven in waarheid als waarneming. Het dubbele mentale proces kan door hen, de meerderheid, zelf niet gedacht worden in het moment dat het speelt.
  12. Met de afschaffing van de waarheid wordt ook het onderscheid tussen binnen en buiten, tussen immanentie en transcendentie, afgeschaft. Hier is meer aan de hand dan alleen maar de bevrijding van rationalistisch fundamentalisme of het afwerpen van het juk van ongefundeerde autoriteiten. Deze afschaffing is bovenal uitdrukking van het primaat van een type mens dat niet in staat is tot de ervaring van transcendentie als zingevend. Dit type mens zoekt alleen bevestiging, immanentie. Al het mogelijk transcendente moet geneutraliseerd worden. De tourist is de exemplarische immanent. De tourist lijkt het externe op te zoeken, maar accepteert alleen dienstbaarheid aan zijn eigen behoeften, veiligheid en verwachtingen. Zelfs waar tourisme avontuur beoogt, projecteert het zichzelf in de nieuwe omgeving, maakt er een pretpark van.