Over de vrije wil
heeft vrijwel iedereen een mening. De vrije wil wordt vaak meteen
hartstochtelijk verdedigd of zij wordt nietig verklaard. Er staat dan blijkbaar
veel op het spel: de proponent meent de waardigheid van het menselijk individu
te moeten redden, de opponent meent de mens te moeten ontslaan van te hoog
gespannen verwachtingen.
Zoals zo vaak in het
geval er snel en heftig wordt geoordeeld, zitten er veel misverstanden en
ongereflecteerde aannames in de verschillende posities. Filosofie kan zijn nut
bewijzen door NIET één van de posities te onderbouwen of aan te vallen maar
door de verschillende aannames en gebruikelijke misverstanden aan het licht te
brengen. Dit wordt ook wel “epoché” genoemd: afstand nemen van het onderwerp,
oordelen en conclusies uitstellen en omzichtig het veld verkennen.
Een filosofische
analyse moet m.i. altijd de volgende aspecten behandelen: is de basisvraag wel
zinvol? Waar hebben we het over? Welke definities van het onderwerp zijn er
zoals in zwang? Wat zijn de belangrijkste theorieën en argumenten voor of
tegen?
Dit leidt tot de
volgende onderwerpen:
1.
Begrippen
van vrijheid
2.
Kan
vrijheid of onvrijheid worden bewezen?
3.
Binnenperspectief
en buitenperspectief/ causale en morele wereld
4.
Conclusie
Met vrijheid kunnen
verschillende zaken bedoeld worden.
1) Positieve en
negatieve vrijheid
Er zijn twee
basisintuïties om vrijheid te begrijpen. Een negatief begrip, waarbij vrijheid
als het ontbreken van dwang of beperking wordt gezien, en een positief begrip
waarbij vrijheid wordt gezien als het vermogen om over je eigen mogelijkheden
te beschikken. In de politiek vinden we deze twee varianten pregnant terug. Zo
begrijpen Amerikanen het begrip “freedom” vaak in de positieve zin: “to be what
you want to be”. Wat ik wil moet ik kunnen realiseren. Hier diametraal
tegenover staat het begrip “autarkie” uit de oudheid. Dit betekende dat je niet
wordt bepaald door de wil of de invloed van anderen. Dat je dan nog werd
bepaald door interne factoren, zoals hartstochten of verstandelijke
beperkingen, stond hier los van.
2) Politieke
vrijheid.
Politieke vrijheid
betreft de beperkingen die aan individuen en groepen van individuen mogen worden
opgelegd vanuit het algemeen belang. Zo staat het stakingsrecht op gespannen
voet met de arbeidsrechterlijke verplichtingen tussen werknemers en werkgevers
en staat het kraakrecht op gespannen voet met individueel bezitrecht. Ook hier
staat het begrip “beperking” aan de basis van het begrip vrijheid, maar speelt
niet de vraag of vrijheid wel bestaat: er zijn verschillende elkaar
tegensprekende rechten of plichten en hierin moet worden bemiddeld. Vrijheid
betreft dan de mogelijkheid of en hoe een bepaald streven of recht mag worden
uitgeoefend en niet of dit streven zelf uit vrijheid voort komt.
3) Juridische
vrijheid
Vrijheid in
juridische zin staat of valt met het begrip aansprakelijkheid. Kan een persoon
vrijheid aan? Bv: onder welke voorwaarden ben je in staat om kiesrecht uit te
oefenen of om een economische rechtspersoon te mogen zijn? Mogen geestelijk
gehandicapten kinderen krijgen? Vrijheid betekent hier: geen beperkingen van
rechtswege opgelegd mogen krijgen.
Het begrip vrijheid heeft
ook een rol in het bepalen van aansprakelijkheid in geval van gevolgen voor
anderen. Als een 12-jarige een steen door een ruit gooit, worden zijn ouders
aansprakelijk gesteld. De 12-jarige wordt niet geacht de gevolgen te kunnen
dragen en zijn gedrag wordt geacht voor een groot deel het gevolg te zijn van
zijn opvoeding, waardoor de ouders “schuldig” kunnen worden bevonden aan iets
dat zij zelf niet hebben gedaan.
Begrippen die voor
het bepalen van vrijheid in het recht een rol spelen, zijn: “wilsonbekwaamheid”
of “ontoerekeningsvatbaarheid”. Als deze worden vastgesteld kunnen de
handelingen van de betreffende persoon een “lagere” juridische status krijgen.
Denk bijvoorbeeld aan het wijzigen van het testament in geval oma dement is, of
het euthanaseren van iemand die in coma ligt.
Een belangrijke
vraag is: heeft de juridische aansprakelijkheid en de eventuele overwegingen
mbt straf alleen betrekking op individuen en de mate waarin je hun persoonlijk
aansprakelijkheid en schuld kunt aanreken? Een totaal wilsonbekwame
psychotische moordenaar mag wellicht persoonlijk niets aangerekend worden, maar
wellicht hebben de maatschappij, de nabestaanden en potentiële andere moordenaar
wel degelijk iets aan een afschrikwekkende straf?
4) Causale vrijheid.
In de wetenschap is
men op zoek naar patronen en verbanden. Deze verbanden heten oorzaken. Oorzaak
komt van oer-zaak. Dat wat vooraf gaat aan iets. Als je inzicht hebt in
oorzaken, weet je hoe iets werkt, hoe iets tot stand komt of waar iets door
wordt vooraf gegaan. Met name in de natuurwetenschap heeft men ook oog voor
verschijnselen die niet direct relateerbaar zijn, dit wordt dan “chaos”, toeval
of onvoorspelbaarheid genoemd. Sommige deeltjes kunnen gedrag vertonen waarvan
men niet kan vaststellen wat dat gedrag veroorzaakt. Sommigen menen dat men dan
de oorzakelijke verbanden nog niet genoeg in kaart heeft gebracht, anderen
menen dat er soms een fundamentele niet-oorzakelijkheid in het gedrag van
materie zit. Is dit dan vrijheid? Is iemand die zich volkomen onvoorspelbaar
gedraagt vrij? Of is deze slaaf van zijn eigen onvoorspelbaarheid?
Deze kwestie laat
wel zien dat ons hedendaagse begrip van vrijheid voor een groot deel door het
begrip oorzakelijkheid wordt bepaald. Alleen daar waar we door niets zijn
beperkt of aangedreven, is dan sprake van vrijheid. Dit idee van vrijheid als
gebrek aan oorzakelijke bepaaldheid is pas in zwang gekomen met het parallelle
begrip oorzakelijkheid uit de natuurwetenschap. De oude Grieken zouden het idee
van een luchtledige vrijheid absurd vinden. Natuurlijk worden we altijd door
iets bepaald of gedreven! Vrijheid is alleen een kwestie voor mensen omdat we tegelijk
door zoveel (oor-) zaken worden gedreven: door onze vele verlangens, onze
voorstellingen en door anderen. Het antiek begrip voor vrijheid, autarkia,
betrof het vrij zijn voor invloeden van buitenaf, het dus je kunnen laten
bepalen door je eigen verlangens en overwegingen. Het was een onderscheid
tussen buiten en binnen, veraf en dichtbij. Autarkie is een ethisch gebod, het
liet de waarde van onafhankelijkheid van anderen zien, maar was geen
metafysisch begrip: autarkie zelf “bestaat” niet zoals een verlangen bestaat.
Het is zelf geen directe drift, maar een moreel ideaal. In deze zin kan
autarkie wel een motief worden, een reden en zelfs een drang. Zij is dit echter
omdat zij als voorstelling door mensen als motief wordt aangenomen.
Een vergelijkbaar
begrip van vrijheid heeft Immanuel Kant. Volgens Kant is vrijheid ook een
verschijnsel dat zich alleen in de morele sfeer voor doet. Het is geen
metafysisch of reëel begrip. Het “bestaat” niet (het kan niet worden
aangetroffen in de zintuiglijke wereld), maar er kan ook niet gezegd worden dat
het niet bestaat. Vrijheid is geen ding, maar wel een begrip waarmee de sociale
beleefde werkelijkheid van mensen wordt bezield . Dit geldt ook voor “ziel”,
“god” of “wereld” volgens Kant. Deze begrippen hebben een functie, ze drukken
de typisch menselijk beleefde werkelijkheid uit en maken deze mogelijk. Door
een “ziel” te denken, wordt de ander een persoon voor mij en is meer dan een
zak met botten en vlees, waar ik over kan beschikken. Door mijzelf als vrije
morele persoon voor te stellen, wordt ik schuldig voor situaties waarin ik niet
in overeenstemming met de morele geboden heb gehandeld. Mijn geweten laat zien
dat ik mijzelf ten diepste als vrij aanvaard: in het slechte geweten weet ik
dat ik anders had kunnen en moeten handelen.
Als we alleen met
een natuurkundige blik kijken naar ons zelf en de wereld, verdampen deze
begrippen volgens Kant. Ze kunnen niet worden bewezen en er kunnen wel
tegenvoorbeelden voor gevonden worden. In het hoofd van de ander vind ik alleen
maar draadjes en dierlijk weefsel. In het universum is nergens een hoger wezen
te vinden. In mijn gedrag vind ik allerlei beperkingen en materiële voorwaarden
voor mijn gedrag en zelfs mijn gedachten. Maar de natuurkundige blik is een
specifieke, reducerende blik. De natuurkundige blik kan niets zeggen over wat
de morele blik ziet en vice versa. Ze hebben elk hun eigen paradigma en daarmee
roepen ze hun eigen versie van de werkelijkheid op. Deze perspectieven kunnen
niets over elkaars domein zeggen, volgens Kant.
As je vraagt of iets
bestaat, moet je eerst bepalen wat je bedoelt met “bestaan”. Rechtvaardigheid
bestaat, maar niet op dezelfde manier zoals een sneeuwvlok bestaat. De
sneeuwvlok bestaat op het momnet dat hij uit de lucht dwarrelt, ik kan hem dan
aanwijzen. Dit is een empirisch bestaan. Van het monster van Loch Ness kun je
je avragen of deze op dezlfde wijze bestaat. Wordt er ooit een dinosaurus
gevonden in Loch Ness, dan is de vraag beantwoord. Sinterklaas bestaat niet als
identificeerbare, actueel levende, unieke persoon, wel als historische persoon
en een met tradities omgeven gebeuren. Af en toe kunnen we een incarnatie, een
personificatie van Sinterklaar empirisch aanwijzen, maar dit is niet het
volledige “bestaan”van Sinterklaas.
Er zijn dus
verschillende “bestaanswijzen”. Wordt de
discussie naar een bepaalde
bestaanswijze geleid als we vragen naar het bestaan van de vrije wil?
Wordt de vrije wil
dan niet meteen in de fysieke werkelijkheid geplaatst? Vaak wel, zeker als de
vraag wordt gesteld en beantwoord vanuit een specifieke discipline, zoals de
neurologie. Dan wordt de discussie en het mogelijke antwoord alleen nog maar
gezocht in de neurologische omstandigheden van menselijk gedrag. Je kunt dan de
terechte vraag stellen of het dan nog mogelijk is om de vrije wil aan te tonen,
zelfs als hij wel zou bestaan. Zou Dick Swaab Sinterklaas neurologisch kunnen
aantonen?
De vraag zou ook kunnen luiden: zijn er in de
fysieke werkelijkheid mogelijkheden om niet causaal bepaald te zijn? Onderzoek
naar de vrije wil betrekt zich namelijk ook vaak op causale observaties van
gedrag. Is er gedrag dat niet wordt vooraf gegaan, wordt veroorzaakt, door een
toestand die vooraf gaat aan het gedrag?
Maar elke situatie wordt vooraf gegaan door een andere situatie die er
de voorwaarde voor is. Stel dat ik moet kiezen tussen twee geliefden, dan is er
voor elk van de mogelijke keuzes een voorwaarde, een reden of een motief te
vinden. Welke optie ik ook kies, er kan altijd een voorafgaand motief, die het
lijkt te veroorzaken, gevonden worden. Hoe kan vrijheid dan bewezen worden? Is
dit een bewijs voor onvrijheid of een bewijs voor de onbewijsbaarheid van
vrijheid? Is vrijheid in deze, empirische, zin dan nog wel een zinnig begrip?
Mensen ervaren
zichzelf als vrij. We kunnen last hebben van een slecht geweten: deze vertelt
ons dat we eigenlijk iets anders hadden kunnen en moeten doen. In het geweten
wordt mij daarmee verteld dat ik schuldig, aansprakelijk en vrij ben.
Vanuit een “hoog” perspectief
kunnen we voor elke keuze, voortekenen, voorbereidingen en voorwaarden in de
hersenen vinden of motieven en redenen die er al waren voordat we de keuze
maakten. Zo bezien lijkt vrijheid een illusie. Hoe komen we uit deze impasse?
Volgens Kant bevindt
menselijke vrijheid zich in de arena van de verschillende drijfveren en
voorstellingen waar mij mensen dagelijks mee te maken hebben. In de wereld der
dingen, de wereld van de oorzakelijkheid, is geen vrijheid. Mensen leven echter
ook in een niet-oorzakelijke wereld: de wereld van voorstellingen en principes.
De mens leeft daarmee in verschillende werelden. Deze voorstellingen worden
natuurlijk zelf veroorzaakt, maar het hebben van een voorstelling, zoals
rechtvaardigheid, betekent dat je een relatie met de wereld hebt die niet
eenduidig oorzakelijk is. Als je de voorstellingen bekijkt in hun veroorzaakt
zijn, dan maak je er een verschijnsel van in de oorzakelijke wereld, de
betekenis van het begrip in de wereld van een persoon is dan niet meer onderwerp
en verdwijnt uit de aandacht.
Vanuit het
perspectief van de oorzakelijkheid kan
vrijheid niet gedacht worden (vrijheid is het ontbreken van oorzakelijkheid),
vanuit het perspectief van de gebrekkige en eindige mens is de vrijheid heel
reëel en dwingend. De mens staat constant bloot aan allerlei verschillende
oorzaken (hij is onderdeel van de wereld van dingen en oorzaken), maar ook
overwegingen, voorstellingen en gevoelens (hij is ook onderdeel van de wereld
van de verbeelding). Deze twee werelden bestaan tegelijk in het menselijk
individu, op elk moment. Doordat wij door deze meerdere werkelijkheden tegelijk
bepaald worden, maar nooit volledig door één, hebben wij een relatieve vrijheid
ten opzichte van de krachten waarin we bestaan. We kunnen daarom altijd “nee”
zeggen, ook als de aandrang groot is. Er zijn hierin natuurlijk
grenservaringen, waarin de aandrang menselijkerwijs te groot is om nee te
zeggen.
Wat zich in deze
gedachten van Kant afspeelt is een confrontatie tussen een binnenperspectief en
een buitenperspectief op de mens. Een binnenperspectief laat zien wat het is om
mens te zijn, in het concrete moment. In het concrete moment heb ik altijd aanvechtingen,
verlangens, afleidingen, angst, e.d., maar ook voorstellingen, verwachtingen,
normen en waarden. In het moment twijfel ik. Deze twijfel is reëel voor mij:
daarmee is vrijheid voor mij, vanuit een binnenperspectief, “echt”.
Verschillende
krachten spelen zo tegelijk in mijn bewustzijn: ik moet nu dit stuk schrijven
voor de cursus, tegelijk heb ik ook zin om met mijn kinderen te spelen of even
rond te lopen. “Ik” kan niet gereduceerd worden tot één van deze verlangens.
Volgens Kant is het “ik” niets meer dan een voorstelling die al mijn andere
voorstellingen begeleidt. “Ik” ben niets meer dan het verbindende, leidend
voorwerp, van alle krachten en machten die in mijn ervaring zich doen gelden.
In dit speelveld heeft de mens echter een vermogen waarmee hij hierin meer
controle kan krijgen. Dit is de rede: het vermogen om volgens principes te
oordelen. Hiermee kunnen we inzicht krijgen in ons zelf en de machten en
krachten in en op ons. De rede kan dan een eigen macht worden in de arena van
het “ik”.
Met een buitenperspectief begrijpen we iets vanuit een groter geheel, een context. Een buitenperspectief begrijpt een handeling zoals de handelende zichzelf niet direct zou begrijpen. Maar het kan wel inzicht verschaffen in patronen waar een handelende vanuit een binnenperspectief nooit op zou komen. Zo leven we allemaal met een vanzelfsprekend incestgebod: wie wordt er verliefd op zijn eigen zus of broer? Vanuit een buitenperspectief kan verklaard worden waarom we dit incestverbod hebben: vanwege de noodzaak van genetische diversiteit (biologisch perspectief) of vanuit de distributie van vrouwen tussen familiesystemen (antropologisch perspectief). Worden broers en zussen niet verliefd omdat ze vrouwen willen distribueren of omdat ze genetische diversiteit zo belangrijk vinden? Nee, natuurlijk niet. De individuen worden gedreven door deze mechanismen, deze mechanismen zijn zelf niet doel van hun eigen overwegingen: ze worden verliefd en beslissen dan wat ze hier mee gaan doen, ze beslissen niet óf ze verliefd worden.
Het begrip vrijheid wordt problematisch zodra een specifiek buitenperspectief op de mens wordt aangenomen. We zien dan alleen de biologische patronen, de culturele verbanden of de natuurkundige causaliteit. De menselijke situatie, de geworpenheid in een veld van verschillende tegelijk werkende machten, wordt dan makkelijk verdrongen. Verliefdheid lijkt een tegenvoorbeeld voor de vrije wil te zijn, maar vanuit Kantiaans perspectief is verliefdheid alleen maar één van de krachten waar we aan onderworpen kunnen zijn. Individuen, anders dan dieren, kunnen vervolgens hier heel verschillend mee om gaan. Verliefdheid krijgt een plek in de wereld van de eindige mens, waar gedrag op volgt, nieuwe betekenissen uit worden gehaald, wat zich vermengt met ander gedrag en wat ook door culturele omstandigheden divers ervaren kan worden en waar heel verschillend mee om gegaan kan worden.
Een eenzijdig perspectief op een schijnbaar direct causaal verband als verliefdheid blijkt blind te kunnen maken voor de rijkheid en de losheid van de menselijke wereld. Dit betekent niet dat we absoluut vrij zijn: dat wat we “menselijk” individu noemen is het speelveld van vele krachten, waar meestal niet één dominant is. Doordat in deze vele krachten een bewuste instantie zich ontworstelt (de rede, het ik, de persoon) aan de chaos en de extase van de drift en het gevoel, kan het gedrag ook door overwegingen worden beïnvloed.
We zijn meerduidig onvrij, waardoor we noch totaal onvrij noch totaal vrij te noemen zijn.
Het onderscheid tussen binnen- en buitenperspectief laat zien dat op het niveau van een hoog, abstract perspectief het vol te houden is dat vrijheid een illusie is. Vanuit het binnenperspectief van de levende mens, is vrijheid echter een feit: het laat de situatie zien waarin de persoon tegenover de veelheid van zijn drijfveren staat en hierin inzicht en greep probeert te krijgen. Voor hem, op dat moment, zijn er meerdere opties, is deze keuze en daarmee zijn vrijheid reëel. Dat de keuzes die hij maakt altijd weer een oorsprong in drijfveren of patronen hebben laat niets onverlet aan de situatie van onzekerheid voorafgaand aan de keuze.
Dingen kennen geen vrijheid, wellicht is er toeval in het gedrag van kleine deeltjes, maar dit mag geen vrijheid genoemd worden.
Vrij is iemand die niet gedwongen handelt. Dit is een oordeel die alleen van toepassing is binnen een sociale werkelijkheid, op sociale, redelijke wezens. Hier is onderscheid in gradaties in vrijheid namelijk van belang. Om politieke rechten af te bakenen, maar ook om verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid vast te stellen en de gevolgen die hier aan moeten worden verbonden.
Absolute vrijheid, het volledig ontbreken van dwang, sociaal of fysiek, is een absurde gedachte: het betekent namelijk een luchtledig waarin geen enkele reden om iets te doen kan worden aangetroffen. Vrijheid bestaat dus alleen relatief, in zekere zin en alleen dankzij een zekere onvrijheid: ik kan alleen handelen, als ik redenen, krachten, dwang heb, om uit te kiezen.