Externalisme en internalisme

De sociale, beleefde wereld van mensen is een wereld van processen. Geestelijke activiteit is geen vaststaand ding of een toestand van een persoon of hersenen, het zijn activiteiten die gebruik maken van het lichaam, de zintuigen en de omgeving van een persoon om zaken in de wereld te bewerkstelligen. Het kind dat huilt gebruikt zijn tranen en zijn stem om zich te richten op de persoon in de kamer naast die van hem ten einde van deze persoon iets gedaan te krijgen. Dit is een proces: een samenhangende verzameling activiteiten met de intentie om iets bepaalds te bereiken.
Wat wij geest noemen zit daarom niet uitsluitend in ons hoofd of in onze hersenen, zoals een neurologisch internalist zou zeggen. De geest bestaat in processen. Een proces is een wisselwerking tussen een actor of actoren en zijn omgeving. Een proces heeft een doel: het bewerkstelligen of veranderen van iets in de wereld. Je kunt beter zeggen dat de geest, of wij zelf als persoon, alleen maar bestaan in de wisselwerking tussen lijf, cultuur, zintuigen, omgeving en anderen. Buiten interactie tussen deze elementen, bestaan 'wij' niet. De geest is daarom een proces en niet een realiteit, niet een ding in de wereld. Het is een proces dat zich verhoudt tot de wereld.

Het externalisme probeert de beleefde wereld vanuit zichzelf te beschrijven. De achtergrond hiervan is de ontdekking dat de menselijke geest geen 'ding' is. Pogingen om geestelijke activiteit en gedrag in het algemeen te begrijpen vanuit fysieke processen, zoals hersenactiviteit, laten altijd een enorme verschraling van de beschrijving zien. In de hersenen tref je simpelweg geen gedachten of gevoelens aan. De functie en betekenis van hersenen kun je alleen goed begrijpen als je eerst begint met een goede beschrijving van de geestelijke activiteit. Het is heel nuttig om te laten zien wat de verschillen zijn tussen de hersenen van mensen met een depressie en die zonder depressie. Je moet dan eerst de depressie wel goed begrijpen. Het gevaar van een eenzijdige blik vanuit een specialisme zoals neurologie, is dat de wereld van de depressie verdwijnt in de beschrijving van hersenactiviteit. De hersenactiviteit moet echter worden geplaatst in het proces 'depressie'. De zin en betekenis van hersenactiviteit zit in de menselijke werkelijkheid en niet andersom.
Dit geldt niet alleen voor gedrag en geestelijke activiteit (dit is eigenlijk ook gedrag), maar ook voor dingen gemaakt en gebruikt door mensen. Volgens sommige denkers zelfs voor alle dingen. Neem een "ding" zoals een tekstverwerkingsprogramma: vanuit internalistisch perspectief is dit niet meer dan een verzameling algoritmen die "in" het programma zitten: dat wat je downloadt of installeert. Maar algoritmen schrijven geen tekst. Tekstverwerken is een proces waarbij iemand om een tekst te schrijven, gebruik maakt van het programma. Je kunt het programma bekijken door alleen maar naar de programmeercode te kijken maar dan verlies je het begrip "tekstverwerking".

Ik moet hier wel een kanttekening plaatsen: een tekstverwerkingsprogramma of een fenomeen als depressie alleen maar vanuit de zogenaamde menselijke werkelijkheid te begrijpen is ook eenzijdig. Zin c.q. betekenis is namelijk maar één kant van het verhaal.
Het tekstverwerkingsprogramma, de algoritmen, voegen namelijk iets toe aan het proces: tekst schrijven in Word is anders dan schrijven op paier, met een typemachine of in Pages.

We nemen nu een stap terug in de denkgeschiedenis om deze gedachten te verdiepen.

2. Aristoteles; teleologie, oorzaken, wereld, kunst
Ik roep hier Aristoteles in de herinnering. In zijn fysica beschrijft hij 4 oorzaken. Om deze te verduidelijken gebruikt Aristoteles het beeld van het beeldhouwwerk. Deze heeft ten eerste een materiële oorzaak: het steen waar het werk van is gemaakt. Was er geen marmer voorhanden geweest, maar alleen hout, dan was het beeld een ander soort beeld geworden. Dan is er als tweede nog de bewerkende oorzaak, de beeldhouwer. Had een ander het beeld gemaakt dan was het ook een ander beeld geworden. De handwerksman laat zijn spoor na in het werk. Ten derde is er de vormgevende oorzaak, het plan of idee dat de beeldhouwer voor ogen had. Ten vierde, volgens Aristoteles de belangrijkste, is er de doeloorzaak. In het voorbeeld zou dat het afbeelden van de koning ter gelegenheid van zijn inhuldiging kunnen zijn.
Oorzakelijkheid was voor Aristoteles niet wat het tegenwoordig vooral betekent: de oer-zaak of: dat wat vooraf gaat aan iets. In met name de wetenschappen gelden oorzaken als de lijnen in de tijd, vanuit het verleden, aan de hand waarvan je kunt voorspellen hoe iets zich zal gedragen. Voor Aristoteles werkt de tijd ook andersom: iets wordt niet alleen uit het verleden naar het heden en de toekomst geperst, maar wordt ook vanuit de toekomst naar het heden getrokken: teleologie. In de wetenschappen hanteert men daarmee een schraler oorzakelijkheidsbegrip, waarin men zich beperkt tot alleen de waarneembare patronen in tijd. Vanuit het heden naar een wijkende toekomst. In het model van de moderne wetenschap is de werkingskring van de oorzaak kleiner: in beginsel is de oer-zaak dat wat direct vooraf gaat aan het effect. Hier zijn op zich goede redenen voor, ik denk alleen dat in sommige omstandigheden, bij sommige objecten of velden van onderzoek, het nodig is om een ruimer voorbegrip te hanteren van wat de voorgestelde doelen en de formerende omstandigheden zijn.
Maar Aristoteles' ideeën hebben ook nog een andere consequentie, deze wil ik hier eerst bespreken. De materiële en bewerkende oorzaak zijn namelijk ook bepalende invloeden op het eindresultaat. Deze lijken niets te maken te hebben met de zin en betekenis. Dat is echter wel zo. Aristoteles dacht dit al, in een nog beperkte mate. Voor hem waren de vormgevende en de doeloorzaak veel essentiëler. Maar of een beeld van hout of steen was maakte uit, evenals wie het beeld maakte. Hij zag dat voornamelijk als verschillende beperkingen op de manier waarop de doeloorzaak zich uitdrukte, tot ontplooiing kwam. Het doel heeft materiaal nodig, het ene is beter of anders dan de andere. De materiële en vormgevende oorzaak zijn daarmee noodzakelijke voorwaarden maar hebben ook een vormende invloed.
Inmiddels hebben meerdere denkers zich met aanverwante problematiek bezig gehouden. Uit de mediatheorie komt het inzicht dat het medium een grote invloed heeft op zijn boodschap. De telefoon heeft telefoonrelaties opgeleverd. De televisie bracht een begrip van de werkelijkheid die zonder de televisie ondenkbaar zou zijn geweest. Het medium, het materiaal, de maker, zijn een integraal onderdeel van het product. Denkt u eens in wat het zou betekenen als zou worden ontdekt dat de Nachtwacht een 19eeeuwse vervalsing is. Schijnbaar hetzelfde object wordt dan heel anders ervaren en ik durf oprecht te stellen: als minder mooi. Dat dit alleen beleving zou zijn is geen tegenargument. Alles is beleving, we laten hier alleen zien hoe beleving werkt. Trouwens: in deze tijd van massamedia en "celebrity worship" is te merken dat met name de bewerkende oorzaak een belangrijke plek heeft. Het werk wordt tegenwoordig wellicht te veel gereduceerd als het werk van... We gaan kijken naar van Gogh en pas in tweede instantie naar zijn werk. We zien een van Gogh en pas daarna de kwaliteit van het werk. Op deze manier wordt elke scheet van een celebrity van belang. Het aura wordt bepaald door de persoonlijkheid uit de media.
Vraag is of het primaat van een andere oorzakelijkheid niet net zo goed een reductie is. Moeten we steeds weer terug naar de integraliteit van het werk, die alle oorzaken in zich verzamelt? Moeten we als we depressiviteit willen begrijpen de integraliteit van dit specifieke fenomeen niet steeds opnieuw oproepen?
We zullen steeds dichter bij dit thema komen en duidelijk proberen te krijgen wat die integraliteit inhoudt.
Een volgend thema is of de 4 oorzaken van Aristoteles voldoende zijn. Per type object is dat volgens mij verschillend. In het voorbeeld van het beeldhouwwerk is de beperking van de 4 oorzaken dat de oorzaken het object alleen maar plaatsen in een context van functie, vermogen, motivatie en doel. Een kunstwerk heeft ook een rol, een effect vanuit zijn esthetische kwaliteiten. Doordat een kunstwerk de aandacht op een bewuste manier op zich vestigt, verandert het het bewustzijn dat naar haar kijkt, hoe het bewustzijn naar het object, de wereld en zichzelf kijkt. Het kunstwerk thematiseert de ervaring zelf. Het trekt de kijker in een kijken naar het kijken. Hij ervaart een spel van perspectieven. Dit staat niet geheel los van één of meer van de 4 oorzaken, maar valt er ook niet mee samen. Zelfs niet met de integraliteit van de oorzakelijkheid. De oorzakelijkheid die wellicht nog het meest met het net genoemde te maken heeft is die van de bewerkende oorzaak. De bewerkende oorzaak is een factor waar we rekening mee moeten houden volgens Aristoteles door te beseffen wie het beeldhouwwerk heeft gemaakt. We kunnen het kunstwerk natuurlijk psychologisch verklaren, dit zou met Aristoteles' visie min of meer overeen komen. De psychologistische reductie is dan dat het kunstwerk een onderdeel van een psychologisch proces wordt. De fermheid van de negende symfonie komt dan bijvoorbeeld voort uit de frustratie over doofheid. Zelfs als dat waar zou zijn is het maar een klein deel van de totale waarde van het kunstwerk.
De elementen die van belang zijn voor de ervaring van het kunstwerk komen voort uit de ervaring van het kunstwerk en niet uit de omstandigheden of oorzaken voor dat kunstwerk. Als moderne wetenschappelijke mensen weten we dat oorzaken in een historische analyse aan het begin van een keten staan die wellicht niet in de uiteindelijke ervaring nog te ontwarren zijn, en dit is bij een natuurwetenschappelijk object het geval, maar het kunstwerk is niet alleen maar een object. Het te beschouwen als een object, zoals het beeldhouwwerk als een steen, brengt wel die historische oorzakelijkheid. Een kunstwerk is naast zo'n object ook een betekenisgevend object. Het heeft een directe, generatieve, relatie met andere dingen, het bewustzijn en de geschiedenis. Het kunstwerk plaatst zich tussen ons en de werkelijkheid in. Daar zit de sterkere relatie met de bewerkende oorzaak. Door het object dringt zich een entiteit aan ons op, die zich, hoewel op de achtergrond, influistert hoe we moeten zien. We ontmoeten een geestelijke autoriteit door het kunstwerk heen. Dit is niet de kunstenaar zelf, hoewel dit een verleidelijke gedachte is. Ook kunstenaars zullen zich vleien met de gedachte dat zij zich middels het kunstwerk invloed verschaffen. Ik denk dat het met de cult van het individu, en tegenwoordig meer in het bijzonder die van de celebrity, te maken heeft om het kunstwerk als incarnatie en manifestatie van de mediapersoonlijkheid te zien.